Home

Raad van State, 01-06-2005, AT6950, 200503376/1

Raad van State, 01-06-2005, AT6950, 200503376/1

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
1 juni 2005
Datum publicatie
8 juni 2005
ECLI
ECLI:NL:RVS:2005:AT6950
Zaaknummer
200503376/1
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023], Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 5:32

Inhoudsindicatie

Bij besluiten van 7 april 2005, kenmerk MPM1457, verzonden op 11 april 2005, heeft verweerder aan onderscheidenlijk [partij A] en aan [partij B] (hierna te noemen: [vergunninghoudster]) lasten onder dwangsom als geregeld in artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd. De lasten zijn opgelegd wegens handelen in strijd met artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer en strekken tot het beëindigen van de opslag van 12.000 m3 puin op het buitenterrein van het perceel [locatie] te [plaats]. Aan de respectieve besluiten is een begunstigingstermijn verbonden van vier maanden.

Uitspraak

200503376/1.

Datum uitspraak: 1 juni 2005

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekers, alle wonend dan wel gevestigd te [plaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland,

verweerder.

1.    Procesverloop

Bij besluiten van 7 april 2005, kenmerk MPM1457, verzonden op 11 april 2005, heeft verweerder aan onderscheidenlijk [partij A] en aan [partij B] (hierna te noemen: [vergunninghoudster]) lasten onder dwangsom als geregeld in artikel 5:32 van de Algemene wet bestuursrecht opgelegd. De lasten zijn opgelegd wegens handelen in strijd met artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer en strekken tot het beëindigen van de opslag van 12.000 m3 puin op het buitenterrein van het perceel [locatie] te [plaats]. Aan de respectieve besluiten is een begunstigingstermijn verbonden van vier maanden.

Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt.

Bij brief van 18 april 2005, bij de Raad van State ingekomen op 19 april 2005, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 mei 2005, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.A.M. Niens, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.

Namens [vergunninghoudster] zijn mr. drs. J.G.M. van Mierlo en [gemachtigde], daar gehoord.

2.    Overwegingen

2.1.    Verzoekers stellen dat de lasten onder dwangsom niet duidelijk zijn. Verder achten zij de begunstigingstermijn te lang. In dit kader voeren zij aan dat door de begunstigingstermijn af te stemmen op de tijd die het zal kosten om het puin te verwerken, geen juiste belangenafweging heeft plaatsgevonden. Tot slot zijn de bestreden besluiten ten onrechte niet gecoördineerd met de gemeente Maasdriel, aldus verzoekers.

2.1.1.    De Voorzitter deelt het standpunt van verzoekers dat de lasten onder dwangsom niet duidelijk zijn, niet. In de bestreden besluiten is bepaald dat ongeveer 12.000 m3 opgeslagen puin dient te worden afgevoerd naar een legale verwerkingsinrichting. Gelet op deze bewoordingen is het naar het oordeel van de Voorzitter voldoende duidelijk wat van [vergunninghoudster] wordt verwacht om de overtreding ongedaan te maken.

   De Voorzitter overweegt verder dat de Algemene wet bestuursrecht noch de Wet milieubeheer verweerder verplicht de onderhavige lasten onder dwangsom te coördineren met de gemeente Maasdriel.

2.1.2.     Wat betreft de gestelde begunstigingstermijn overweegt de Voorzitter als volgt.

   Uit de bestreden besluiten blijkt dat verweerder de lengte van de begunstigingstermijn heeft afgestemd op de tijd die het kost het puin te breken en af te voeren. Ter zitting heeft [vergunninghoudster] onweersproken gezegd dat het puin binnen vier weken kan worden afgevoerd en aan de lasten kan worden voldaan. Verweerder heeft desgevraagd gesteld dat binnen een kortere termijn dan vier maanden aan de lasten kan worden voldaan en dat de termijn moet worden gezien als een maximale termijn waarbinnen de overtreding ongedaan gemaakt moet worden.

   Gelet hierop alsmede gelet op de omstandigheid dat [vergunninghoudster] blijkens de stukken stelselmatig, ondanks diverse verzoeken en aanschrijvingen van verweerder de overtreding te beëindigen, puin heeft opgeslagen en bewerkt, is de Voorzitter van oordeel dat de gestelde begunstigingstermijn langer is dan noodzakelijk om aan de lasten gevolg te geven.

2.2.    Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

2.3.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.

3.    Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    treft de voorlopige voorziening dat de termijn waarbinnen de overtreding ongedaan moet worden gemaakt wordt gesteld op 10 weken na bekendmaking van het bestreden besluit;

II.    gelast dat de provincie Gelderland aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdenzesenzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.

w.g. Hirsch Ballin    w.g. Van Driel

Voorzitter    ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2005

414.