Home

Raad van State, 31-08-2011, BR6354, 201008684/1/R2

Raad van State, 31-08-2011, BR6354, 201008684/1/R2

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 6 juli 2010 heeft de raad besloten het bestemmingsplan "Hogestraat 111" niet vast te stellen.

Uitspraak

201008684/1/R2.

Datum uitspraak: 31 augustus 2011

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], gevestigd te Aalten, (hierna: in enkelvoud: [appellant]),

en

de raad van de gemeente Aalten,

verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2010 heeft de raad besloten het bestemmingsplan "Hogestraat 111" niet vast te stellen.

Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 september 2010, beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2011, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. P.J.G. Poels, advocaat te Nijmegen, en de raad, vertegenwoordigd door G.H. Scheffer, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

Intrekking

2.1. [appellant] heeft het beroep, voor zover ingediend door T2 Projecten B.V., bij brief van 30 juni 2011 ingetrokken.

Het besluit

2.2. [appellant] heeft een aanvraag ingediend om een bestemmingsplan vast te stellen dat voorziet in woningbouw op het perceel Hogestraat 111, waar thans een caravanbedrijf is gevestigd. Het college van burgemeester en wethouders heeft hierop een ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd dat voorziet in de bouw van een appartementencomplex met 25 woningen.

2.2.1. De raad heeft bij het bestreden besluit besloten het plan niet vast te stellen. Daaraan heeft de raad ten grondslag gelegd dat een appartementencomplex met een omvang van drie woonlagen en 25 woningen niet gewenst is in de omgeving.

Procedurele bezwaren

2.3. [appellant] betoogt dat hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld te reageren op het voornemen van de raad om het plan niet vast te stellen.

2.3.1. Ingevolge artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) is op de voorbereiding van een bestemmingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing met dien verstande dat in het artikel enkele aanvullende voorschriften worden gegeven.

2.3.2. De Afdeling overweegt dat het bestreden besluit is voorbereid met toepassing van de procedure als beschreven in artikel 3.8, eerste lid, van de Wro. Op grond van deze procedure noch op grond van enig ander wettelijk voorschrift is de raad in een geval als hier aan de orde verplicht de initiatiefnemers die hebben verzocht om vaststelling van een plan de gelegenheid te bieden om te reageren op een door de raad voorgenomen afwijzing. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de procedure in zoverre onzorgvuldig is verlopen.

Inhoudelijke bezwaren

2.4. [appellant] betoogt dat het besluit is genomen in strijd met het vertrouwensbeginsel, omdat gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt dat het plan zou worden vastgesteld. Hij voert daartoe aan dat afdeling 3.4 van de Awb is toegepast, terwijl ingevolge artikel 3.9 van de Wro afdeling 3.4 van de Awb niet van toepassing is op de afwijzing van een aanvraag om een bestemmingsplan vast te stellen. Tevens verwijst [appellant] in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2008 in zaak nr. 200703114/1. Verder is het plan tot stand gekomen in overleg met en met instemming van het college van burgemeester en wethouders en van de raadscommissie Ruimte. Voorts voldoet het niet vastgestelde plan volgens [appellant] aan de door het college van burgemeester en wethouders opgestelde randvoorwaarden. Bovendien zijn verwachtingen gewekt door de tussen de gemeente en [appellant] gesloten onderzoeks- en exploitatieovereenkomst, aldus [appellant].

2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat hij het besluit niet in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft genomen.

2.4.2. Ten aanzien van het beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt de Afdeling het volgende.

Ingevolge artikel 3.9, eerste lid, van de Wro is artikel 3.8 niet van toepassing op de afwijzing van een aanvraag om een bestemmingsplan vast te stellen. Niettemin kan, anders dan [appellant] betoogt, in deze bepaling, noch in de door hen aangehaalde uitspraak steun worden gevonden voor de opvatting dat indien de procedure als geregeld in afdeling 3.4 van de Awb wordt gevolgd, hieruit voor de raad de verplichting voortvloeit om het plan vast te stellen.

Voorts heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat door of namens de raad de verwachting is gewekt dat het plan door de raad zou worden vastgesteld. Dat de raadscommissie Ruimte, Ordening en Volkshuisvestiging met het plan heeft ingestemd brengt niet met zich dat de raad gehouden is het bestemmingsplan vast te stellen.

Verder vloeit uit de onderzoeksovereenkomst, noch uit de exploitatieovereenkomst een verplichting voor de raad voort tot vaststelling van het plan. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat de raad ter zitting onweersproken heeft gesteld dat beide overeenkomsten uitdrukkelijk de mogelijkheid openlaten dat het plan niet zal worden vastgesteld.

Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat de raad het bestreden besluit niet in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft genomen.

2.5. [appellant] betwist het standpunt van de raad dat een appartementencomplex met een omvang van drie woonlagen en 25 woningen niet past in de omgeving. De omvang van het voorziene appartementencomplex is beperkt ten opzichte van de geldende bouwmogelijkheden, aldus [appellant]. Het niet vastgestelde plan is bovendien in overeenstemming met de gemeentelijke Woonvisie 2010-2020.

[appellant] betoogt voorts dat de raad het besluit heeft vastgesteld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. De raad heeft onvoldoende rekening gehouden met de in het kader van het plan reeds gedane financiële investeringen. Tevens betoogt [appellant] dat het besluit onvoldoende duidelijk is, omdat de raad ten onrechte gewijzigde uitgangspunten aan de herontwikkeling van het perceel Hogestraat 111 ten grondslag heeft gelegd.

2.5.1. De Afdeling stelt voorop dat de raad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toekomt bij het besluit omtrent het vaststellen van een bestemmingsplan.

De raad acht een appartementencomplex met een omvang van drie woonlagen op de hoek van de Hogestraat, nabij de N318 niet wenselijk, vanwege het grote aantal verkeersbewegingen op de N318 en de daarmee samenhangende geluidhinder. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad hieraan een groter belang kunnen hechten dan aan het belang van [appellant] bij de vaststelling van het plan. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad ter zitting heeft verklaard dat rekening is gehouden met de belangen van [appellant], doordat in de aan het besluit ten grondslag liggende motie is opgenomen dat het college van burgemeester en wethouders met [appellant] in overleg zal treden om de haalbaarheid te onderzoeken van het ontwikkelen van een nieuw ontwerpbestemmingsplan voor het perceel Hogestraat 111. Voorts heeft de raad in de omstandigheid dat [appellant] investeringen heeft gedaan ter voorbereiding van het plan geen aanleiding hoeven zien het plan vast te stellen, reeds vanwege het feit dat dit geen ruimtelijk relevant aspect is.

Het betoog van [appellant] dat het plan in overeenstemming is met de gemeentelijke Woonvisie 2010-2020 en dat de omvang van het voorziene appartementencomplex beperkt is ten opzichte van de geldende bouwmogelijkheden, doet niet af aan de deugdelijkheid van de motivering waarop het besluit berust.

Voorts heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat het besluit onvoldoende duidelijk is.

2.5.2. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.

Proceskosten

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Tuit

voorzitter ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2011

425-683.