Home

Raad van State, 13-06-2012, BW8129, 201105963/1/A4

Raad van State, 13-06-2012, BW8129, 201105963/1/A4

Gegevens

Instantie
Raad van State
Datum uitspraak
13 juni 2012
Datum publicatie
13 juni 2012
ECLI
ECLI:NL:RVS:2012:BW8129
Zaaknummer
201105963/1/A4

Inhoudsindicatie

Bij besluit van 16 juni 2009 heeft het college aan H4A Utility B.V. vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van een brandweerkazerne met fietsenstalling en prefab berging voor containers op het perceel Weststraat 34 te Biervliet.

Uitspraak

201105963/1/A4.

Datum uitspraak: 13 juni 2012

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Biervliet, gemeente Terneuzen,

tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 21 april 2011 in zaak nr. 10/63 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Terneuzen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2009 heeft het college aan H4A Utility B.V. vrijstelling en bouwvergunning verleend voor de bouw van een brandweerkazerne met fietsenstalling en prefab berging voor containers op het perceel Weststraat 34 te Biervliet.

Bij besluit van 16 december 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 21 april 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 16 december 2009 vernietigd, het besluit van 16 juni 2009 herroepen en bepaald dat de rechtsgevolgen van deze besluiten in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 mei 2011, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het college en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 april 2012, waar [appellant], vertegenwoordigd door X. van Vessem, en het college, vertegenwoordigd door N.E.M. van Hurck en W. Kootstra, beiden werkzaam bij de gemeente Terneuzen, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het bouwplan betreft het oprichten van een brandweerkazerne met fietsenstalling en prefab berging voor containers op het perceel Weststraat 34 te Biervliet. Dit perceel maakt deel uit van een bedrijventerrein. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Biervliet". Om verlening van de gevraagde bouwvergunning mogelijk te maken heeft het college met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling van het bestemmingsplan verleend.

2.2. De rechtbank heeft het besluit van 16 november 2009 vernietigd en het besluit van 16 juni 2009 herroepen, omdat in de ruimtelijke onderbouwing van de vrijstelling ten onrechte is vermeld dat het op grond van het bestemmingsplan geldende bouwvlak door het bouwplan slechts in beperkte mate wordt overschreden, zodat de ruimtelijke onderbouwing in zoverre niet voldoet. Omdat naar het oordeel van de rechtbank ondanks dit gebrek in de ruimtelijke onderbouwing vrijstelling voor het bouwplan kan worden verleend, heeft de rechtbank bepaald dat de rechtsgevolgen van de besluiten in stand blijven.

2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij de verlening van de bouwvergunning geen gebruik kon maken van de vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO. Nu de aanvraag om bouwvergunning is ingediend na 1 juli 2008, kan de strijdigheid met het bestemmingsplan volgens hem slechts worden weggenomen door een projectbesluit krachtens de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro).

2.3.1. Op 1 juli 2008 is de Wro in werking getreden en is de WRO ingetrokken. Aannemelijk is dat het verzoek om vrijstelling vóór 1 juli 2008 is ingediend. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 17 maart 2010 in zaak nr. <a target="_blank" href="http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/?verdict_id=1itvLdhbMbs%3D">200905156/1/H1</a>, moet een voor 1 juli 2008 ingediend verzoek om vrijstelling worden afgewikkeld volgens het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wro en komt de betekenis of de werking van de op grond van dit verzoek verleende vrijstelling niet te vervallen indien de aanvraag om bouwvergunning voor het bouwplan waarop de vrijstelling betrekking heeft, is ingediend na 1 juli 2008. De rechtbank heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de gevraagde bouwvergunning niet met de vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO, maar alleen nog met een projectbesluit krachtens de Wro kan worden verleend.

Het betoog faalt.

2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat geen vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO kon worden verleend, aangezien het bestemmingsplan "Biervliet" ouder is dan tien jaar.

2.4.1. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.

Ingevolge het vierde lid kan vrijstelling krachtens het eerste lid niet worden verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig artikel 33, eerste lid, is herzien of geen vrijstelling overeenkomstig artikel 33, tweede lid, is verleend, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.

2.4.2. De gemeenteraad heeft op 28 mei 2009 een voorbereidingsbesluit genomen voor het gebied waarin het bouwplan is voorzien. Gelet hierop stond artikel 19, vierde lid, van de WRO niet in de weg aan verlening van vrijstelling krachtens het eerste lid. Voor zover [appellant] aanvoert dat in het voorbereidingsbesluit niet uitdrukkelijk is vermeld op welke onderdelen van het bestemmingsplan "Biervliet" zal worden afgeweken, overweegt de Afdeling dat de rechtmatigheid van het voorbereidingsbesluit in deze procedure niet aan de orde kan zijn. Tegen dat besluit stonden afzonderlijke rechtsmiddelen open.

Het betoog faalt.

2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet in zijn belangen is geschaad doordat het college aan het besluit van 16 december 2009 een gewijzigde ruimtelijke onderbouwing van 10 september 2009 ten grondslag heeft gelegd. Volgens [appellant] heeft hij eerst kort voor de hoorzitting in bezwaar kennis kunnen nemen van deze gewijzigde ruimtelijke onderbouwing, waardoor hij onvoldoende in de gelegenheid is geweest daarop te reageren. De gewijzigde ruimtelijke onderbouwing is volgens [appellant] niet tijdig ter inzage gelegd of aan hem toegezonden.

2.5.1. Ingevolge artikel 7:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) legt het bestuursorgaan het bezwaarschrift en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende ten minste een week voor belanghebbenden ter inzage.

Ingevolge het vierde lid kunnen belanghebbenden van deze stukken tegen vergoeding van ten hoogste de kosten afschriften verkrijgen.

2.5.2. Door het college is ter zitting in hoger beroep erkend dat de gewijzigde ruimtelijke onderbouwing van 10 september 2009 voorafgaand aan het horen in bezwaar niet ter inzage heeft gelegen, zodat artikel 7:4 van de Awb in zoverre niet is nageleefd. Vaststaat echter dat [appellant] voorafgaand aan het horen in bezwaar kennis heeft kunnen nemen van dit stuk, zodat hij hierop tijdens de bezwaarschriftenprocedure heeft kunnen reageren. Voorts heeft hij de gewijzigde ruimtelijke onderbouwing in beroep bij de rechtbank aan de orde kunnen stellen. De rechtbank heeft gelet hierop terecht geoordeeld dat [appellant] niet in zijn belangen is geschaad.

Het betoog faalt.

2.6. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat geen vrijstelling kon worden verleend, omdat een goede ruimtelijke onderbouwing ontbreekt. In dit verband voert hij aan dat de strijdigheid van het bouwplan met het bestemmingsplan en de ruimtelijke uitstraling van het bouwplan groot zijn en dat gebouwd wordt buiten het bouwblok. Daarnaast voert hij aan dat de verkeersveiligheid en de aanrijroute van voertuigen, alsmede de nabijheid van de woning aan de [locatie], waarvan hij de eigenaar is, onjuist dan wel onvoldoende in de ruimtelijke onderbouwing zijn betrokken. Volgens hem is zijn woning ten onrechte aangemerkt als een bedrijfswoning. Nu het een burgerwoning betreft, dient volgens [appellant] op grond van de in de ruimtelijke onderbouwing genoemde VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" (hierna: de brochure) te worden voldaan aan een afstand van 50 meter.

2.6.1. In de ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat het vanwege de functie van de brandweer van groot belang is dat de beoogde locatie centraal gelegen is en goed ontsloten kan worden. Volgens de ruimtelijke onderbouwing is de gekozen locatie op het bedrijventerrein de meest geschikte locatie voor de brandweerkazerne om te kunnen voldoen aan de opkomsttijden uit de Leidraad Repressieve Basisbrandweerzorg (hierna: de leidraad). Volgens het college past de brandweerkazerne wat de ruimtelijke uitstraling betreft binnen het bedrijventerrein. Hetgeen [appellant] aanvoert geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.

Om te kunnen voldoen aan de in de leidraad genoemde opkomsttijden, moeten de brandweerwagens volgens de ruimtelijke onderbouwing kunnen vertrekken via de in- en uitrit aan de Weststraat. Om het verkeer tijdig voor uitrukkende brandweerwagens te waarschuwen zullen waarschuwingsvoorzieningen worden aangebracht. Het overige verkeer voor de brandweerkazerne zal gebruik maken van een andere in- en uitrit. Volgens het college zal de verkeersveiligheid voldoende gewaarborgd zijn. Hetgeen [appellant] aanvoert geeft geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.

De woning van [appellant] is gelegen op het bedrijventerrein waarop ook de brandweerkazerne is gelegen. Volgens de brochure gelden de richtafstandenlijsten in bijlage 1 van de brochure in relatie tot rustige woonwijken gelegen in zuivere woongebieden en kunnen zij niet zonder meer worden toegepast indien gevoelige functies op een bedrijventerrein voorkomen. Volgens de brochure vallen deze situaties buiten de kaders van de richtafstandenlijsten en kan hier een lager kwaliteitsniveau van het woon- en leefklimaat worden aanvaard. Gelet hierop is er, ongeacht of de woning van [appellant] een bedrijfswoning of een burgerwoning is, in de ruimtelijke onderbouwing terecht van uitgegaan dat voor deze woning niet de richtafstand van 50 meter uit bijlage 1 van de brochure geldt.

2.6.2. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over de verkeersveiligheid en de aanrijroute van voertuigen en de nabijheid van zijn woning terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat deze aspecten onjuist dan wel onvoldoende in de ruimtelijke onderbouwing zijn betrokken. Voor zover [appellant] betoogt dat de afwijking van het bouwplan van het bestemmingsplan groter is dan waarvan de rechtbank is uitgegaan, overweegt de Afdeling dat hetgeen hij aanvoert geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de afwijking zodanig groot is dat strengere eisen moeten worden gesteld aan de ruimtelijke onderbouwing, dan die waaraan zij voldoet.

Het betoog faalt.

2.7. [appellant] voert aan dat het met geluid- en lichtsignalen uitrukken van brandweerwagens tot een onaanvaardbare aantasting leidt van zijn woon- en leefklimaat.

2.7.1. In de procedure bij de rechtbank heeft het college zich op het standpunt gesteld dat in de jaren 2007-2009 vanuit de brandweerkazerne gemiddeld acht keer per jaar met prioriteit 1 (met optische en geluidsignalen) is uitgerukt en gemiddeld negen keer per jaar met prioriteit 2 of 3 (zonder signalen). Ter zitting in hoger beroep heeft het college gesteld dat in 2011 acht keer met prioriteit 1 is uitgerukt. [appellant] heeft deze stellingen niet betwist. Gelet op het beperkte aantal keren dat met signalen wordt uitgereden, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het uitrijden van brandweerwagens niet leidt tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant].

Het betoog faalt.

2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van staat.

w.g. Wortmann w.g. Van Grinsven

lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat

Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2012