Raad van State, 04-02-2015, ECLI:NL:RVS:2015:262, 201405587/1/A1
Raad van State, 04-02-2015, ECLI:NL:RVS:2015:262, 201405587/1/A1
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 4 februari 2015
- Datum publicatie
- 4 februari 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2015:262
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2014:3412, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 201405587/1/A1
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 20 juni 2013 heeft het college [appellant] gelast de schuren B, C, en D op het perceel [locatie] te [plaats] te verwijderen en verwijderd te houden en de opslag van diverse materialen op dat perceel te verwijderen en verwijderd te houden.
Uitspraak
201405587/1/A1.
Datum uitspraak: 4 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Bronckhorst,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 mei 2014 in zaak nr. 14/57 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst.
Procesverloop
Bij besluit van 20 juni 2013 heeft het college [appellant] gelast de schuren B, C, en D op het perceel [locatie] te [plaats] te verwijderen en verwijderd te houden en de opslag van diverse materialen op dat perceel te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 14 november 2013 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 mei 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en [partij] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2015, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. R. Mulder en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J. IJsseldijk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge het bestemmingsplan "Bronkhorst 2004" rust op het gedeelte van het perceel waar de schuren en de opslag zich bevinden de bestemming "Agrarisch gebied van cultuurhistorische waarde".
Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor:
a. behoud en/of herstel van de beeldondersteunende functie van het historische karakteristiek van het stadsgezicht;
b. één of meer vormen van agrarisch grondgebruik, andere bouwwerken en andere werken.
2. Het geschil in hoger beroep heeft betrekking op de last onder dwangsom voor zover daarbij is gelast schuur C te verwijderen en verwijderd te houden. Niet in geschil is dat deze schuur zonder de daartoe benodigde vergunning is gebouwd. Deze schuur is in strijd met de bestemming. Het college is bevoegd daartegen handhavend op te treden.
3. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van concreet zicht op legalisering. Volgens hem stond de schuur op de peildatum reeds op het perceel en heeft hij deze schuur slechts veranderd. De schuur valt volgens Wolter dus onder het overgangsrecht zoals dat is opgenomen in het bestemmingsplan en het college kan daarvoor op die grond een omgevingsvergunning verlenen.
4.1. Ingevolge artikel 5 van de planvoorschriften mogen bestaande bouwwerken of bouwwerken die krachtens een vóór de tervisielegging van het ontwerpplan aangevraagde bouwvergunning of ingediende melding mogen worden gebouwd en welke qua functie afwijken of welke afwijken van de in deze voorschriften gestelde eisen van maximale goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte en bebouwingspercentage, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits:
a. die bouwwerken niet worden vergroot;
b. geen andere afwijkingen van het plan ontstaan.
4.2. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, verschaft een met succes gedaan beroep op het overgangsrecht op een bouwwerk geen bouwvergunning vervangende titel en wordt het bouwwerk daardoor evenmin anderszins gelegaliseerd. Zelfs wanneer zou worden aangenomen dat het bouwwerk op de peildatum van het overgangsrecht op het perceel aanwezig was en dus een gerechtvaardigd beroep op het overgangsrecht kan worden gedaan, laat dit derhalve onverlet dat dit het bouwwerk zelf niet legaliseert en dat een omgevingsvergunning vereist blijft.
Gelet op artikel 5 van de planvoorschriften, geeft het overgangsrecht slechts een titel voor gedeeltelijke vernieuwing of verandering. Uit de overgelegde en de ter zitting van de Afdeling getoonde foto's blijkt dat op het perceel een constructie stond, overspannen met een zeil. [appellant] heeft ter zitting verklaard dat hij de bestaande constructie heeft gedemonteerd, de wanden met dezelfde materialen weer heeft opgebouwd en het dak heeft voorzien van dakpannen. Verder heeft hij verklaard dat het bouwwerk na de uitvoering van de werkzaamheden kleiner is dan voor die werkzaamheden. Anders dan [appellant] stelt, kunnen deze werkzaamheden niet worden aangemerkt als een gedeeltelijke vernieuwing of verandering van dat bouwwerk, als bedoeld in artikel 5 van de planvoorschriften, zodat reeds hierom geen omgevingsvergunning voor de schuur op grond van dat artikel kan worden verleend.
Het betoog faalt.
5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank eraan voorbij is gegaan dat hij, na het intrekken van een eerder ingediende aanvraag om omgevingsvergunning, opnieuw een aanvraag heeft ingediend en om die reden concreet zicht op legalisering bestaat.
5.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet van het bestemmingsplan wil afwijken omdat het bouwwerk teveel afbreuk doet aan de beoogde beeldkwaliteit in het beschermde stadsgezicht. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 9 mei 2012 in zaak nr. 201109901/1/A1), volstaat het enkele feit dat het college niet bereid is gebruik te maken van zijn bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisering bestaat. Een besluit tot weigering gebruik te maken van deze bevoegdheid is als zodanig in deze procedure niet aan de orde, zodat de rechterlijke toetsing ter zake zeer terughoudend is. [appellant] heeft niet aangevoerd waarom het standpunt van het college rechtens onhoudbaar is en de vereiste bestuurlijke medewerking niet zal kunnen worden geweigerd.
Het betoog faalt.
6. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het afbreken van de schuur onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. De schuur is aangepast aan de omgeving en bijna alle omwonenden zijn hierover te spreken. De bezwaren van [partij] wegen daar niet tegen op, aldus [appellant].
6.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd die nopen tot het oordeel dat het handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouden tot de daarmee te dienen belangen dat daarvan behoorde te worden afgezien. Hierbij is van belang dat het zonder de daartoe benodigde vergunning bouwen van een bouwwerk dat in strijd is met het bestemmingsplan niet valt aan te merken als een overtreding van geringe aard en ernst. Dat omwonenden over de uitvoering van de schuur te spreken zijn, wat daar verder van zij, betekent niet dat het college de belangen van [appellant] zwaarder had moeten laten wegen dan het algemeen belang, te weten de beoogde beeldkwaliteit in het beschermde stadsgezicht, dat met handhaving is gediend. Het betoog faalt.
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Pieters
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2015
473.