Raad van State, 27-01-2020, ECLI:NL:RVS:2020:232, 201906003/1/V2
Raad van State, 27-01-2020, ECLI:NL:RVS:2020:232, 201906003/1/V2
Gegevens
- Instantie
- Raad van State
- Datum uitspraak
- 27 januari 2020
- Datum publicatie
- 29 januari 2020
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2020:232
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2019:7037, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 201906003/1/V2
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 3 oktober 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, alsmede het verzoek om opheffing van het tegen hem uitgevaardigde inreisverbod, afgewezen.
Uitspraak
201906003/1/V2.
Datum uitspraak: 27 januari 2020
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 12 juli 2019 in zaak nr. 18/9778 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 3 oktober 2018 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, alsmede het verzoek om opheffing van het tegen hem uitgevaardigde inreisverbod, afgewezen.
Bij besluit van 5 december 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 juli 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De Afdeling is in de uitspraak van 5 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3998, teruggekomen van haar rechtspraak over het belang dat een vreemdeling tegen wie een inreisverbod is uitgevaardigd maar die de Europese Unie nog niet heeft verlaten, heeft bij procederen over een asielvergunning. Dat brengt mee dat de vreemdeling asielgerelateerde redenen om niet te willen terugkeren, in een asielprocedure aan de orde moet stellen. Die redenen kunnen in het kader van deze procedure, anders dan de vreemdeling in de derde grief kennelijk veronderstelt, niet leiden tot opheffing van het zwaar inreisverbod.
2. Wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd, leidt evenmin tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. J.J. van Eck, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Bosma, griffier.
w.g. Verheij w.g. Bosma
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2020
572-894.