Home

ECLI:NL:TADRSGR:2018:4 Raad van Discipline 15-01-2018 17-524/DH/DH

ECLI:NL:TADRSGR:2018:4 Raad van Discipline 15-01-2018 17-524/DH/DH

Gegevens

Instantie
Raad van Discipline 's-Gravenhage
Datum uitspraak
15 januari 2018
Datum publicatie
19 januari 2018
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2018:4
Zaaknummer
17-524/DH/DH

Inhoudsindicatie

Verweerster heeft klaagster onvoldoende geïnformeerd en geadviseerd over de mogelijke gevolgen van een te laat ingediend bezwaar. De werkzaamheden van verweerster waren van onvoldoende kwaliteit. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag

van 15 januari 2018

in de zaak 17-524/DH/DH

naar aanleiding van de klacht van:

F(…) I(…) W(…) BV

gevestigd te H

klaagster

gemachtigde: mr. (…)

tegen:

verweerster

gemachtigde: mr. (…)

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 13 januari 2017 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 6 juli 2017 met kenmerk K019 2017 dk/smo, door de raad ontvangen op 7 juli 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 13 november 2017 in aanwezigheid van klaagster, vertegenwoordigd door haar bestuurder en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerster is ook ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.

1.4 De raad heeft voorts kennis genomen van:

- de brief van 4 augustus 2017 van de zijde van klaagster;

- de brief van 31 augustus 2017 van de zijde van verweerster;

- de brief van 20 oktober 2017 met bijlagen van de zijde van klaagster.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Een in het Westland actieve projectontwikkelaar (hierna: de project-ontwikkelaar) heeft in december 2014 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het realiseren van een aantal woningen in de gemeente W (hierna: de gemeente).

2.2 In een brief van 23 juli 2015 heeft klaagster bij het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente haar bezwaren kenbaar gemaakt tegen het project van de projectontwikkelaar. Klaagster heeft in de brief gevraagd op de hoogte te worden gesteld van de stand van zaken van het project.

2.3 Op 1 september 2015 heeft de gemeente de omgevingsvergunning aan de projectontwikkelaar verleend. Het besluit is in een huis-aan-huisblad van de gemeente gepubliceerd. Het besluit is ook gepubliceerd op de website van de gemeente. Op de website is vermeld: “Publicatiedatum: 10-09-2015”. Op de website is verder vermeld dat “binnen zes weken na de datum van verzending van het besluit” bezwaar kan worden gemaakt.

2.4 Op 2 oktober 2015 heeft de gemeente gereageerd op de brief van klaagster van 23 juli 2015 en meegedeeld dat pas bezwaar kan worden ingesteld indien op de aanvraag tot verlening van een omgevingsvergunning aan de projectontwikkelaar is beslist.

2.5 Het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning van 1 september 2015 is op 13 oktober 2015 onherroepelijk geworden.

2.6 Klaagster heeft verweerster op 14 oktober 2015 verzocht om juridische bijstand.

2.7 In de opdrachtbevestiging die verweerster op 15 oktober 2015 aan klaagster heeft gestuurd staat onder meer dat tot en met 21 oktober 2015 bezwaar kan worden gemaakt tegen de omgevingsvergunning.

2.8 In artikel 8 van de door verweerster gehanteerde algemene voorwaarden is het volgende bepaald:

“(…) Alle vorderingsrechten en andere bevoegdheden uit welken hoofde dan ook jegens [het kantoor van verweerster] in verband met door het kantoor verrichte werkzaamheden vervallen in ieder geval één jaar na het moment waarop de opdrachtgever bekend werd of redelijkerwijs bekend kon zijn met het bestaan van deze rechten en bevoegdheden. (…)”

2.9 Verweerster heeft op 21 oktober 2015 bezwaar gemaakt tegen de aan de projectontwikkelaar verleende omgevingsvergunning (hierna: het bezwaar). De brief van 2 oktober 2015 van de gemeente aan klaagster is bij het bezwaarschrift overgelegd. In het bezwaarschrift is over deze brief het volgende opgemerkt:

“(…) Ik acht het onzorgvuldig dat cliënte in de brief van de gemeente wel gewezen wordt op het feit dat bezwaar kan worden gemaakt nadat de verleende vergunning bekend is gemaakt, maar niet op het feit dat ten tijde van het schrijven van de brief de vergunning al ter inzage lag. Dit terwijl de termijn van terinzagelegging van deze vergunning aan de ondertekenaar (…) wel bekend zal zijn geweest. Het lijkt op vooringenomenheid van de gemeente om cliënte niet tijdig te wijzen op de mogelijkheid van het maken van bezwaar, en zodoende bezwaren in deze procedure te voorkomen. (…)”

2.10 In de brief van 29 oktober 2015 aan verweerster heeft de gemeente meegedeeld dat de omgevingsvergunning is verleend aan de project-ontwikkelaar en dat dit op 1 september 2015 bekend was gemaakt. De gemeente schrijft verder dat het bezwaar na 13 oktober 2015 en aldus te laat is ingediend. De gemeente geeft verweerster de gelegenheid om toe te lichten waarom het bezwaar te laat is ingediend.

2.11 Verweerster heeft op 29 oktober 2015 ook bezwaar gemaakt tegen de op 1 oktober 2015 verleende omgevingsvergunning voor aanpassing van het oorspronkelijke bouwplan (hierna: het tweede bezwaar).

2.12 In haar brief van 13 november 2015 aan de gemeente heeft verweerster uiteengezet waarom het bezwaar te laat is ingediend. De strekking van het standpunt van verweerster is dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is omdat de informatieverstrekking op de website van de gemeente onvoldoende zorgvuldig was. Verweerster heeft in deze brief geen melding gemaakt van de brief van de gemeente aan klaagster van 2 oktober 2015 (zie hiervoor in 2.4).

2.13 In de brief van 3 december 2015 aan klaagster heeft verweerster onder meer het volgende geschreven:

“(…) Nadien hebben zich allerlei andere werkzaamheden in deze zaak voorgedaan. Zo bleek het nodig om te motiveren waarom het bezwaarschrift tijdig was ingediend, terwijl de bezwaartermijn al was verlopen. Ter info: de officiële bezwaartermijn was al verlopen op het moment dat wij elkaar voor het eerst spraken. Omdat de gemeente een fout heeft gemaakt in de publicatie van de vergunningverlening op de eigen website, ziet de bezwaarcommissie dit door de vingers. Ook is er een tweede vergunning gepubliceerd waar ik ook bezwaar tegen heb gemaakt. We hebben hier steeds contact over gehouden. (…)”

2.14 In de e-mail van 23 december 2015 heeft verweerster het volgende aan klaagster geschreven:

“(…)Ter aanvulling: Zij stellen dat wij een bezwaarprocedure blijven voeren, terwijl het bezwaar te laat is ingediend. Het bezwaar is te laat ingediend, maar wij stellen dat wij dat niet konden weten, omdat de publicatie op de website van gemeente Westland niet compleet was. De bezwaarcommissie heeft in eerste instantie gesteld dat zij het bezwaar toch gaan behandelen. Je zou dan zeggen dat het in orde is. Er is echter wel een risico dat de rechtbank dat uiteindelijk niet toe zal staan. In dat geval hebben we een procedure voort gezet, terwijl wij wisten dat we te laat waren. Zij stellen dat dat onrechtmatig is, omdat ik als advocaat moet weten dat er een groot risico is dat de rechtbank dit bezwaar niet ontvankelijk verklaart. Dat is waarschijnlijk het grootste risico. (…)”

2.15 In haar brief van 31 december 2015 aan klaagster heeft verweerster geschreven dat “het risico op geen resultaat met name daaruit bestaat dat de bezwaarcommissie oordeelt dat het bezwaar te laat is ingediend”. In de brief geeft verweerster uitleg over de maatstaf waaraan in het bestuursrecht de ontvankelijkheid van bezwaar bij termijnoverschrijding wordt getoetst.

2.16 Op 31 december 2015 heeft de projectontwikkelaar klaagster gedagvaard. Strekking van de vordering is dat klaagster schadeplichtig is nu zij een te laat ingediend en (onder meer) om die reden kansloos bezwaarschrift handhaaft.

2.17 In een verslag van 7 januari 2016 van een bespreking tussen verweerster en klaagster schrijft verweerster dat zij “inmiddels” de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bekeken over het te laat indienen van bezwaar en de verschoonbaarheid van termijnoverschrijdingen. Ze schrijft in het verslag dat ze ervan uitgaat dat de termijnoverschrijding verwijtbaar is, dat het bezwaar niet-ontvankelijk zal worden verklaard en dat het bezwaar van klaagster niet inhoudelijk zal worden behandeld. Verweerster heeft het verslag op 11 januari 2016 naar klaagster gestuurd. In de begeleidende brief aan klaagster heeft verweerster geschreven dat ze uitsluitend bestuursrechtelijke procedures behandelt.

2.18 In haar brief van 11 januari 2016 aan de gemeente heeft verweerster gereageerd op het verweerschrift van de projectontwikkelaar in het bezwaar. In deze brief wijst verweerster op de brief van de gemeente aan klaagster van 2 oktober 2015 en citeert zij de passage uit die brief waarin staat dat tegen een aanvraag geen bezwaar kan worden ingediend en dat bezwaar kan worden ingediend als is beslist op de aanvraag.

2.19 De bezwaarcommissie heeft de brief van 11 januari 2016 niet in behandeling genomen.

2.20 Op 13 januari 2016 heeft een hoorzitting plaatsgevonden waarbij het bezwaar is behandeld. Het verslag van de hoorzitting vormt onderdeel van het klachtdossier.

2.21 Bij besluit van 29 januari 2016 heeft de gemeente het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het tweede bezwaar is bij besluit van dezelfde datum ongegrond verklaard.

2.22 Bij brief van 14 november 2016 heeft klaagster verweerster aansprakelijk gesteld voor de schade die het gevolg is van de beroepsfout die verweerster volgens klaagster heeft gemaakt.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster thans het volgende.

a) Verweerster heeft een onjuiste uiterste datum voor het instellen van bezwaar vastgesteld en heeft klaagster als gevolg daarvan onjuist geadviseerd.

b) Verweerster heeft aan haar cliënte niet gemeld dat zij een beroepsfout had gemaakt.

c) Verweerster heeft zich in de bezwaarprocedure niet tijdig beroepen op de brief van de gemeente aan klaagster van 2 oktober 2015.

3.2 Aan hetgeen klaagster aan haar klacht ten grondslag legt zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

4 VERWEER

4.1 Verweerster heeft de klacht gemotiveerd betwist. Op het verweer zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt voorop dat de deken vijf klachtonderdelen heeft behandeld. Ter zitting is vast komen te staan dat klaagster klachtonderdelen vier en vijf, zoals bedoeld in de visie van de deken van 6 juni 2017, heeft ingetrokken. Dit betekent dat deze klachtonderdelen geen verdere bespreking behoeven.

5.2 Verder geldt dat de kans van slagen van de namens klaagster door verweerster ingediende bezwaarschriften niet ter beoordeling van de raad is. Hetzelfde geldt voor de kans van slagen van de door de projectontwikkelaar tegen klaagster ingestelde civiele procedure. Hetgeen partijen over (de kans van slagen van) deze kwesties over en weer hebben gesteld zal daarom niet worden besproken.

5.3 Het verweer van de verste strekking tegen klachtonderdeel a is dat klaagster in dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk is gelet op het vervalbeding in de algemene voorwaarden van verweerster (zie hiervoor in 2.8).

5.4 Dit verweer slaagt niet. Alle in Nederland ingeschreven advocaten zijn onderworpen aan het tuchtrecht en kunnen zich daaraan niet onttrekken door contractuele uitsluiting ervan. Contractuele bepalingen die meebrengen dat het tuchtrecht op enige wijze buitenspel wordt gezet zijn in strijd met de openbare orde.

5.5 Gelet op de onderlinge samenhang ervan zal de raad de klachtonderdelen a, b en c voor het overige gelijktijdig behandelen.

5.6 Het vertrekpunt bij de beoordeling van de klacht is dat de termijn om bezwaar in te stellen tegen de omgevingsvergunning verstreken was toen klaagster verweerster op 14 oktober 2015 heeft verzocht om juridische bijstand. In zoverre valt de termijnoverschrijding verweerster niet te verwijten. De vraag die voorligt is of verweerster niettemin tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld jegens klaagster. De raad beantwoordt deze vraag bevestigend en licht dat als volgt toe.

5.7 In de opdrachtbevestiging aan klaagster heeft verweerster geschreven dat tot 21 oktober 2015 bezwaar ingesteld kon worden tegen de omgevings-vergunning. Vaststaat dat deze datum onjuist is. Verweerster heeft ter zitting verklaard dat haar onderzoek op het moment van het opstellen van de opdrachtbevestiging nog niet verder was gegaan dan het raadplegen van de website van de gemeente, waarop als publicatiedatum 10 september 2015 stond. De raad gaat er verder van uit, hoewel dit niet uitdrukkelijk door partijen is gesteld, dat klaagster een kopie van de brief van 2 oktober 2015 van de gemeente aan verweerster had verstrekt en dat verweerster ook daarvan kennis had genomen toen zij de opdrachtbevestiging opstelde.

5.8 De raad is van oordeel dat het beter was geweest als verweerster bij het noemen van de uiterste bezwaardatum een slag om de arm had gehouden. In de brief van 2 oktober 2015 van de gemeente staat immers niet expliciet dat de omgevingsvergunning (op die datum) nog niet verleend was en uit de publicatie op de website van de gemeente blijkt dat verzet kan worden ingesteld tot zes weken na verzending van de vergunning, terwijl de verzenddatum op de website niet wordt vermeld. De raad acht het echter niet onbegrijpelijk dat verweerster door de informatie waarover zij op het moment van het opstellen van de opdrachtbevestiging beschikte op het verkeerde spoor is gezet. De raad is alles overwegend van oordeel dat verweerster op dit onderdeel niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

5.9 Het oordeel van de raad over de handelwijze van verweerster nadien valt anders uit. Daarbij heeft verweerster naar het oordeel van de raad niet de zorgvuldigheid betracht die een behoorlijk handelend advocaat betaamt. Ter onderbouwing geldt het volgende.

5.10 Zoals hiervoor uiteengezet is de raad van oordeel dat niet onbegrijpelijk is dat verweerster na het eerste gesprek met klaagster en het opstellen van de opdrachtbevestiging nog geen volledig beeld had van de kwestie. Verweerster had echter nader onderzoek moeten verrichten in de periode tussen het gesprek met klaagster en het aanvankelijk aangenomen einde van de bezwaartermijn en moeten constateren dat de bezwaartermijn al verstreken was. Verweerster had klaagster daarover moeten informeren en adviseren en had in het bezwaarschrift direct een beroep kunnen doen op verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Verweerster heeft dit nagelaten en dat is tuchtrechtelijk verwijtbaar.

5.11 Ook het handelen van verweerster nadat zij van de bezwaarcommissie bericht ontving over de termijnoverschrijding is niet zoals dat van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht. Op 29 oktober 2015 ontving verweerster van de bezwaarcommissie bericht dat het bezwaar te laat was ingediend en dat zij de gelegenheid kreeg om de reden van de termijnoverschrijding toe te lichten. Het had op de weg gelegen van verweerster om klaagster, dadelijk na ontvangst van het bericht, in ondubbelzinnige bewoordingen te informeren over de oorzaak en (mogelijke) gevolgen van de termijnoverschrijding, namelijk het risico dat klaagster in het bezwaar niet-ontvankelijk zou worden verklaard en dat het bezwaar aldus niet inhoudelijk zou worden beoordeeld. Verweerster had klaagster erop moeten wijzen dat de enige mogelijkheid om te komen tot inhoudelijke beoordeling van het bezwaar lag in het overtuigen van de bezwaarcommissie van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Verweerster had in het advies echter ook moeten wijzen op de bestuursrechtelijke jurisprudentie die ten aanzien van termijnoverschrijdingen streng is.

5.12 Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat de bezwaarcommissie haar de gelegenheid heeft gegeven om de reden van de termijnoverschrijding toe te lichten en dat de bezwaarcommissie de termijnoverschrijding dus niet kennelijk niet-ontvankelijk achtte. Dit standpunt, wat er ook van zij, doet niet af aan de op verweerster rustende plicht om klaagster in duidelijke bewoordingen te informeren en te adviseren over (de gevolgen van) de termijnoverschrijding. De omstandigheid dat geen sprake is van een termijnoverschrijding die moet leiden tot kennelijke niet-ontvankelijkheid van een bezwaar, rechtvaardigt immers niet bij voorbaat de conclusie dat dat bezwaar uiteindelijk ontvankelijk zal worden verklaard. Uit het bericht van verweerster aan klaagster van 3 december 2015, waarin zij schrijft dat de bezwaarcommissie de termijnoverschrijding “door de vingers ziet” blijkt naar het oordeel van de raad dat verweerster het voorgaande heeft miskend.

5.13 Uit het hiervoor in 2.17 bedoelde verslag van een gesprek tussen partijen op 7 januari 2016 blijkt dat verweerster klaagster op dat moment voor het eerst ondubbelzinnig heeft gewezen op het risico dat het bezwaar niet-ontvankelijk zou worden verklaard wegens de termijnoverschrijding. Het gespreksverslag is op 11 januari 2016 naar klaagster gestuurd. Dit is ruim twee maanden nadat verweerster op de hoogte raakte van de termijnoverschrijding en bijna drie maanden nadat zij hiervan op de hoogte had behoren te zijn.

5.14 Uit het voorgaande blijkt dat verweerster klaagster niet voortvarend, duidelijk en correct heeft geïnformeerd over de oorzaak en mogelijke gevolgen van die termijnoverschrijding, dadelijk nadat zij daarvan op de hoogte raakte. In aanmerking genomen dat verweerster, volgens haar eigen verklaring, uitsluitend bestuursrechtelijke kwesties behandelt waaronder kwesties die omgevingsrecht en bestemmingsplannen betreffen, heeft verweerster niet de kwaliteit geleverd en de zorgvuldigheid betracht die in de gegeven omstandigheden van een behoorlijk handelend vakgenoot mochten worden verwacht.

5.15 Bespreking behoeft nog het verwijt van klaagster dat verweerster in haar (schriftelijke) verklaringen aan de bezwaarcommissie over de termijnoverschrijding de brief van de gemeente van 2 oktober 2015 niet of onvoldoende onder de aandacht heeft gebracht. Verweerster heeft dit weersproken. Zij stelt dat de brief van 2 oktober 2015 bij het bezwaarschrift is overgelegd en dat de bezwaarcommissie daarvan kennis heeft kunnen nemen.

5.16 Vaststaat dat de brief van 2 oktober 2015 bij het bezwaarschrift is gevoegd. Aldus moet worden aangenomen dat de bezwaarcommissie ook in het kader van het oordeel over de termijnoverschrijding van die brief kennis had kunnen nemen.

5.17 Naar het oordeel van de raad had het echter op de weg van verweerster gelegen om dit bericht van de gemeente in haar reactie van 13 november 2015 op de termijnoverschrijding nadrukkelijk onder de aandacht van de bezwaarcommissie te brengen. Verweerster had erop moeten wijzen dat de inhoud van de brief bij klaagster de indruk heeft gewekt dat de vergunning nog niet aan de projectontwikkelaar was verleend en dat deze brief aldus de oorzaak, althans een van de oorzaken is van de termijnoverschrijding. Verweerster heeft dit standpunt pas in de brief van 11 januari 2016, twee dagen voor de hoorzitting, aan de bezwaarcommissie kenbaar gemaakt. De bezwaarcommissie heeft de brief niet bij haar beoordeling betrokken. Verweerster had de brief ook ter zitting op 13 januari 2016 nog onder de aandacht van de bezwaarcommissie kunnen brengen, maar uit het verslag van die hoorzitting blijkt niet dat zij dit heeft gedaan. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster aldus een voorname reden van de termijnoverschrijding niet voldoende nadrukkelijk over het voetlicht gebracht. Verweerster heeft daarmee niet de zorgvuldigheid betracht die van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht.

5.18 De raad benadrukt dat aan zijn oordeel dat verweerster de brief van de gemeente van 2 oktober 2015 niet voldoende (tijdig) onder de aandacht van de bezwaarcommissie heeft gebracht, niet de gevolgtrekking mag worden verbonden dat de bezwaarcommissie in dat geval aan de brief (doorslaggevende) betekenis zou hebben toegekend en het bezwaar ontvankelijk zou hebben verklaard.

5.19 De slotsom is dat verweerster op verschillende momenten niet de kwaliteit heeft geleverd en niet de zorgvuldigheid heeft betracht die in de gegeven omstandigheden van een behoorlijk handelend vakgenoot mochten worden verwacht. Dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar en leidt tot slotsom dat klachtonderdelen a, b en c gegrond verklaard zullen worden in de zin zoals hiervoor weergegeven in 5.14 en 5.17.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerster is jegens klaagster tekortgeschoten door klaagster onvoldoende te informeren en te adviseren. De werkzaamheden van verweerster waren bovendien van onvoldoende kwaliteit. Verweerster heeft aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld en dat rechtvaardigt een maatregel. Gelet op de omstandigheid dat verweerster niet eerder in aanraking is gekomen met de tuchtrechter, volstaat de raad met een waarschuwing.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerster het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2 De raad ziet daarnaast grond om verweerster overeenkomstig artikel 48ac, eerste lid, onder a, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 25,- aan reiskosten. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden overgemaakt naar het daartoe tijdig door klaagster aan verweerster opgegeven rekeningnummer.

7.3 De raad ziet eveneens grond om verweerster overeenkomstig artikel 48ac, eerste lid, onder b, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze proceskosten worden vastgesteld op EUR 1.000,-. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht gegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 50,- aan klaagster;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van EUR 25,- aan klaagster, op de wijze en binnen de termijn zoals in 7.2 is bepaald;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn zoals hiervoor in 7.3 is bepaald.

Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. M.F. Laning, J.H.M. Nijhuis, P. Rijpstra en A.B. van Rijn, leden, bijgestaan door mr. A. Tijs als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2018

Griffier Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 15 januari 2018 verzonden.