Proefprocedure box 3: verzoek om ambtshalve vermindering van niet-bezwaarmaker terecht afgewezen, geen beroep op Kerstarrest mogelijk

Proefprocedure box 3: verzoek om ambtshalve vermindering van niet-bezwaarmaker terecht afgewezen, geen beroep op Kerstarrest mogelijk

Gegevens

Nummer
2025/1155
Publicatiedatum
17 juli 2025
Auteur
Redactie
Rubriek
Inkomsten uit vermogen/Inkomen uit sparen en beleggen
Relevante informatie

Belanghebbende heeft alleen bank- en spaartegoeden als vermogen. De inspecteur heeft de verzoeken van belanghebbende om vermindering van de aanslagen IB/PVV 2017 t/m 2020 conform het zogenoemde Kerstarrest (HR 24-december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963, NTFR 2022/37) aangemerkt als verzoeken om ambtshalve vermindering. Belanghebbende had geen bezwaar gemaakt tegen de aanslagen. De verzoeken maken deel uit van de zogenoemde massaal bezwaar plus-procedure over deze jaren. De inspecteur heeft onder meer deze verzoeken geselecteerd om als proefprocedure voor te leggen aan de belastingrechter ter beantwoording van de rechtsvragen van de massaal bezwaar plus-procedure. De inspecteur heeft de verzoeken afgewezen en ook het bezwaar tegen de afwijzing ervan. In beroep is in geschil is of degenen van wie de aanslag IB 2017, 2018, 2019 of 2020 op 24 december 2021 reeds onherroepelijk vaststond (niet-bezwaarmakers), een beroep kunnen doen op het Kerstarrest, vanwege strijd met supranationale bepalingen, nationale regelingen of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Een aanslag IB/PVV wordt ambtshalve verminderd zodra een inspecteur is gebleken dat die belastingaanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld, tenzij de onjuistheid van de belastingaanslag voortvloeit uit jurisprudentie die eerst is gewezen nadat die belastingaanslag onherroepelijk vast is komen te staan (zogenoemde nieuwe jurisprudentie), tenzij de minister van Financiën anders heeft bepaald. Volgens de Hoge Raad kan een inspecteur niet weigeren een belastingaanslag ambtshalve te verminderen indien hij bij het opleggen van die aanslag is uitgegaan van een rechtsopvatting waarvan hij redelijkerwijs niet mocht menen dat die juist was beoordeeld naar de stand van het recht op het moment waarop de belastingaanslag onherroepelijk is geworden. De rechtbank acht het oordeel van de Hoge Raad in het zogenoemde mei-arrest van 20 mei 2022 (ECLI:NL:HR:2022:720, NTFR 2022/2070) duidelijk en niet voor enige andere uitleg vatbaar dan dat niet-bezwaarmakers geen beroep op het Kerstarrest kunnen doen en dat zij op die grond dus niet voor rechtsherstel in aanmerking komen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt de onjuistheid van de aanslagen niet uit eerdere rechtspraak over de box 3-heffing dan het Kerstarrest. Die eerdere rechtspraak ziet op de jaren vóór 2017, waarin sprake was van een andere box 3-heffing. Er dient onderscheid te worden gemaakt tussen aanslagen die betrekking hebben op de jaren vóór 2017 en aanslagen die betrekking hebben op de jaren vanaf 2017. Belanghebbende kan niet een direct beroep doen op de door hem aangedragen arresten. Naar het oordeel van de rechtbank mocht de inspecteur bij het opleggen van de onderhavige aanslagen redelijkerwijs ervan uitgaan dat zijn rechtsopvatting op het moment dat de aanslagen onherroepelijk zijn geworden, juist was. Hij mocht redelijkerwijs ook ervan uitgaan dat deze niet strijdig zouden zijn met Europees recht. De aan belanghebbende opgelegde aanslagen stonden ten tijde van het Kerstarrest onherroepelijk vast. De door belanghebbende gestelde onjuistheid van de aanslagen volgt uit nieuwe jurisprudentie. De in art. 45aa aanhef en onderdeel b Uitv reg IB 2001 opgenomen uitzondering van nieuwe jurisprudentie is dus van toepassing. De rechtbank oordeelt vervolgens dat de stelling dat het niet-verlenen van een ambtshalve vermindering in strijd is met Europees recht, faalt. De aanslagen zijn niet onherroepelijk geworden door een uitspraak van de hoogste nationale rechterlijke instantie, maar door het niet aanwenden van rechtsmiddelen. Dat komt voor rekening en risico van belanghebbende. Van onduidelijke en onvoorziene wetgeving is evenmin sprake, aangezien de van belang zijnde bepalingen sinds 1 januari 2010 in de wet zijn opgenomen. De rechtbank oordeelt vervolgens dat geen sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Er is geen ongerechtvaardigd onderscheid is gemaakt tussen bezwaarmakers en niet-bezwaarmakers, aangezien de niet-bezwaarmakers feitelijk en rechtens niet in dezelfde positie verkeren als de bezwaarmakers. Van een schending van het gelijkheidsbeginsel is dan ook geen sprake. Ook van begunstigend beleid of van willekeur is geen sprake. In hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, ziet de rechtbank ook geen aanleiding om te concluderen dat het evenredigheidsbeginsel is geschonden. Over het beroep van belanghebbende op schending van het vertrouwensbeginsel, onder verwijzing naar de uitlatingen van de staatssecretaris van Financiën in een podcast, overheidsdocumenten, de website van de Belastingdienst, wetgeschiedenis en een brief van de staatssecretaris van Financiën, oordeelt de rechtbank dat het faalt. Van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel is ook geen sprake. De klacht over de schending van het fair play-beginsel slaagt niet en evenmin de stelling van belanghebbende dat de aanwijzing massaal bezwaar van 26 juni 2015 nog steeds van toepassing is. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat zijn verzoeken als bezwaren moeten worden aangemerkt en dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, faalt dit. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat de termijnoverschrijding hem niet is toe te rekenen. Een na het verlopen van de bezwaartermijn opgekomen reden om alsnog bezwaar in te stellen, zoals in casu het Kerstarrest, maakt niet dat de termijnoverschrijding alsnog verschoonbaar wordt. De verwijzing naar de Wet hersteloperatie toeslagen en het Verzamelbesluit Toeslagen, waarin is opgenomen dat de nieuwe jurisprudentie-uitzondering niet van toepassing is als de herziening van huurtoeslag voortvloeit uit toepassing van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 juli 2019 kan belanghebbende tot slot niet baten. De Belastingdienst ‘blauw’ en de Dienst Toeslagen zijn twee verschillende bestuursorganen, die los van elkaar staan en hun eigen bevoegdheden hebben. De inspecteur is dan ook niet gebonden aan het door de Dienst Toeslagen gevoerde beleid. Ook het toetsingskader in de onderhavige fiscale procedures is anders dan het toetsingskader in een toeslagprocedure.

(Beroepen ongegrond.)