Verbeurdverklaring bij strafrechtelijke procedure leidt niet tot een box 3-schuld
Verbeurdverklaring bij strafrechtelijke procedure leidt niet tot een box 3-schuld
Gegevens
- Nummer
- 2025/1167
- Publicatiedatum
- 18 juli 2025
- Auteur
- Redactie
- Rubriek
- Inkomsten uit vermogen/Inkomen uit sparen en beleggen
- Relevante informatie
Belanghebbende is in het onderhavige jaar werkzaam geweest bij A bv. Hij heeft in 2016 € 25.279 aan loon ontvangen. Tot de gedingstukken behoren berichten uit het zogeheten Renseignementen Informatie Systeem (RIS), waaruit blijkt van bij belanghebbende in eigendom zijnde onroerende zaken, verschillende bankrekeningen en effectenrekeningen. Belanghebbende heeft, na daartoe te zijn uitgenodigd, voor het jaar 2016 niet voor de hem gegeven termijn aangifte IB/PVV gedaan. De inspecteur heeft vervolgens ambtshalve een aanslag, een beschikking belastingrente en een beschikking verzuimboete opgelegd. Belanghebbende heeft na door hem gemaakt bezwaar tegen de aanslag en beschikkingen tot 10 februari 2020 gekregen voor het alsnog doen van aangifte. Op 14 maart 2020 heeft belanghebbende aangifte gedaan en daarin een deel van de gerenseigneerde gegevens aangegeven. Belanghebbende is strafrechtelijk vervolgd voor onder andere het al dan niet medeplegen van (gewoonte)witwassen van een drietal panden, huurpenningen en gelden op een bankrekening, alle van misdrijf afkomstig. Belanghebbende is in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan vijf voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Ook heeft het hof (hof Den Haag 30 januari 2024 nr. BK-22/00767, ECLI:NL:GHDHA:2023:2223, ) een van de onroerende zaken en een bankrekening met inbegrip van de hierbij horende effectenrekening verbeurdverklaard. De Hoge Raad heeft het cassatieberoep op 17 maart 2021 verworpen. In geschil is of de aanslag, de belastingrente en de vergrijpboete, in beroep tot de juiste bedragen zijn verminderd.
Het hof sluit zich wat de bewijslastverdeling betreft, aan bij de overwegingen en de beslissingen van de rechtbank. Ook voor het aanleveren van de vereiste gegevens over zijn inkomen en vermogen, heeft belanghebbende ruim de tijd gevraagd en genomen. Belanghebbende heeft niet tijdig, hoewel uitgenodigd, herinnerd en aangemaand, aangifte gedaan. Uiteindelijk heeft belanghebbende pas nadat de inspecteur de aanslag had opgelegd, de aangifte ingediend. De rechtbank heeft terecht overwogen dat dit het verzuim van het niet tijdig doen van de aangifte, niet heelt. Daarom rust op belanghebbende in (hoger) beroep de last te doen blijken dat, en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is (art. 27e lid 1 AWR). Uit jurisprudentie leidt het hof af, dat geen aanleiding bestaat om op de peildatum 1 januari 2016 ,rekening te houden met de verbeurdverklaring van de bank- en effectenrekening en de onroerende zaak. Het vonnis van de strafkamer van de rechtbank was op die datum niet onherroepelijk, zo blijkt uit het arrest van het hof van 23 april 2019 en de verwerping van het cassatieberoep op 17 maart 2021. De verbeurdverklaring was op 1 januari 2016 dus niet voor tenuitvoerlegging vatbaar, zodat daarmee nog geen rekening wordt gehouden. Belanghebbende heeft zich voorts beroepen op de getuigenverklaring van ambtenaar E voor de R-C en zijn eigen verklaring in de strafzaak over rekeningen. Hieruit zou blijken dat belanghebbende niet de rechthebbende is tot de aan hem toegerekende banksaldi en dat familieleden zijn aangeslagen voor hetzelfde vermogen. Dat leidt volgens belanghebbende tot verboden dubbele belastingheffing. Het hof verwerpt deze verweren. De banksaldi en de onroerende zaken staan op naam van belanghebbende. Dit leidt tot het wettelijke vermoeden dat deze bezittingen van belanghebbende zijn. Belanghebbende stelt, tegenover een verklaring van de inspecteur, weliswaar dat deze bezittingen aan een ander toebehoren en ook bij een of meer familieleden in de heffing zijn betrokken, maar belanghebbende heeft niet concreet aangegeven welke bezittingen bij welk familielid ook in de heffing zijn betrokken. Het hof gaat daarom niet in op de mogelijke gevolgen voor de onderhavige procedure. De banksaldi staan op naam van belanghebbende. Belanghebbende is ruimschoots in de gelegenheid gesteld om te verklaren aan wie de betwiste banksaldi wel toebehoren, maar hij heeft daarvan geen gebruik gemaakt. De inspecteur heeft de aanslag gebaseerd op de hem bekende, door derden verstrekte renseignementen. Niet alleen is sprake van een redelijke schatting, maar zelfs van een objectieve, goed onderbouwde berekening. De aanslag is in beroep, tot het juiste bedrag verminderd. De vergrijpboete is verder volgens het hof terecht opgelegd. De rechtbank heeft de matiging van de vergrijpboete onjuist berekend door uit te gaan van een verkeerde aanvangsdatum. Het hof corrigeert de matiging van 15% naar 5%.
De Hoge Raad heeft het ingestelde cassatieberoep ongegrond verklaard onder verwijzing naar art. 81.1 Wet RO.