NTFR 2025/1301 - Risico van niet-ontvankelijkverklaring bij aso-gedrag

NTFR 2025/1301 - Risico van niet-ontvankelijkverklaring bij aso-gedrag

1. Inleiding

Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is op 18 juni 2025 een campagne gestart om zorgmedewerkers te beschermen tegen verbale agressie. Met de slogan ‘Blijf jezelf, tel even tot elf’ worden burgers erop gewezen dat verbale agressie niet alleen onwenselijk maar ook contraproductief is.

In de voorbije jaren is in de fiscale jurisprudentie met enige regelmaat een gemachtigde de mogelijkheid geweigerd om in een procedure op te treden. Deze wettelijke1 mogelijkheid kan worden gebruikt als tegen de gemachtigde ernstige bezwaren bestaan. Bijvoorbeeld als sprake is van evidente en ernstige ondeskundigheid, of van het herhaaldelijk verstoren van de normale gang van zaken, doordat de gemachtigde zware beledigingen of bedreigingen uit. Van deze bevoegdheid wordt terughoudend gebruikgemaakt, zo blijkt uit de jurisprudentie.

Een belanghebbende heeft recht op toegang tot de rechter. De manier waarop de betrokkene van dat recht gebruik kan maken, is wettelijke geregeld. Moet de belanghebbende een verzoek- of beroepschrift indienen? Aan welke voorwaarden moet een dergelijk geschrift voldoen? Belangrijk is de voorwaarde dat het geschrift de gronden bevat. Voor het taalgebruik in procesdocumenten en/of tijdens mondelinge behandelingen bestaan geen voorschriften. Dit vooronderstelt bij iedereen de grondhouding dat het gebruik van onfatsoenlijk, kwetsend en onredelijk taalgebruik achterwege blijft. Een bepaling zoals art. 8:25 Awb is voor belanghebbenden dan ook niet opgenomen.

De praktijk laat zien dat sprake is van een glijdende schaal. Agressief taalgebruik door belanghebbenden stelt rechters voor de vraag hoe hiermee om te gaan. Indien jegens een belanghebbende ernstige bezwaren bestaan als gevolg van zijn gedrag, kunnen hieraan dan consequenties worden verbonden? Zo ja, welke?

Allereerst wordt ingegaan op de mogelijkheid of het buiten beschouwing laten van gegevens en bescheiden een afdoende reactie is (par. 2). Aan het voeren van een bestuursrechtelijke procedure liggen algemene beginselen van procesvoering ten grondslag. Nagegaan wordt of daarmee het grensoverschrijdende gedrag van een belanghebbende kan worden aangepakt (par. 3). Onderzocht wordt vervolgens of en zo ja op welke wijze door het EHRM wordt geoordeeld over procespartijen die zich van grensoverschrijdend taalgebruik bedienen (par. 4). Het geheel wordt met een slotbeschouwing afgesloten.

2. Het buiten beschouwing laten van procesdocumenten

Aan de inhoud van een beroepschrift worden in art. 6:5 Awb enige voorwaarden gesteld. Die voorwaarden houden in dat duidelijk is wie op welk moment tegen welk besluit en met welke gronden in beroep komt. Om het geschilpunt helder te duiden zijn de relevante feiten noodzakelijk en waar nodig het bewijs daarvan. De volgorde van de gronden is geheel vrij, net als de manier waarop deze worden geformuleerd: bondig of (zeer) uitgebreid, helder gestructureerd of enigszins chaotisch.

Op basis van het beroepschrift moet het geschilpunt – de rechtsstrijd – voor de andere procesdeelnemers inzichtelijk worden. Het in het beroepschrift opnemen van een kwinkslag kan dienstdoen om een door de wederpartij ingenomen stelling te ontkrachten. Een sneer of spottende opmerking over de persoon of de kwaliteiten van de wederpartij of de rechterlijke macht is onfatsoenlijk. Veel verder nog gaat het opnemen van (fors) denigrerende opmerkingen over de wederpartij, de griffie en rechters, soms wel pagina’s lang. Voor de beoordeling van het geschil gaat hiervan geen toegevoegde waarde uit.

Art. 8:32a Awb geeft de (fiscale) bestuursrechter de bevoegdheid om door partijen verschafte gegevens en bescheiden buiten beschouwing te laten. Gebruik van deze bevoegdheid is mogelijk als op basis van de ingediende gegevens en bescheiden (volstrekt) onduidelijk is hoe deze bijdragen aan het door de procespartij ingenomen standpunt. De rechter biedt een procespartij dan de mogelijkheid om aan te geven ter toelichting of staving van welke stelling de gegevens en bescheiden zijn bedoeld en welke onderdelen daartoe van belang zijn. Hiermee kan de rechter de procesdeelnemer die in zijn procesdocumenten teksten opneemt die de grenzen van de normale, beschaafde en legitieme kritiek te boven gaan, verzoeken concreet aan te geven hoe die teksten de betwisting van een belastingaanslag ondersteunen.

De invulling van deze bevoegdheid betekent dat de rechter bij de voorbereiding van de mondelinge behandeling belanghebbende schriftelijk wijst op die beledigende tekstfragmenten met het verzoek deze binnen de gestelde termijn te concretiseren. Bovendien moet in dat verzoek de waarschuwing worden opgenomen dat die teksten of documenten buiten beschouwing worden gelaten indien niet wordt voldaan aan het verzoek.

De ideale situatie is dat een belanghebbende binnen de gestelde termijn de teksten herschrijft. Het is voorstelbaar dat een dergelijk verzoek op een belanghebbende die bij de start reeds (fors) grensoverschrijdend taalgebruik hanteert, geen kalmerende invloed heeft. Het lijkt dan ook aannemelijk dat de betrokkene zijn gedrag voortzet waarbij hij zijn agressie zal richten op het versturen van het verzoek tot concretisering. Met zulk gedrag verliest belanghebbende uit het oog dat hij een belastinggeschil beoordeeld wil hebben.

Door de griffie dient extra werk te worden verricht naar aanleiding van het verzoek tot concretisering. Is binnen de gestelde termijn gereageerd? Worden in een ontvangen reactie de teksten (in voldoende mate) geconcretiseerd? Wordt de beoordeling van de op een verzoek ontvangen reactie op schrift gesteld en voorafgaand aan de mondelinge behandeling toegezonden? Of wordt die beoordeling tijdens de mondelinge behandeling besproken?

Het is waarschijnlijk dat de toepassing van art. 8:32a Awb tijdens de mondelinge behandeling aan de orde komt. De daadwerkelijk behandeling van het geschil loopt vertraging op. De behandeltermijn zal in ieder geval (veel) langer zijn. Deze consequenties komen voor rekening van belanghebbende. Bij een eventueel toe te kennen immateriëleschadevergoeding zal hiermee rekening worden gehouden. De effectiviteit van deze mogelijkheid lijkt minder groot te zijn dan verwacht.

3. Beginselen van behoorlijke procesvoering

In het Nederlandse rechtssysteem zijn de beginselen van een behoorlijke procesvoering verankerd. Deze beginselen zorgen ervoor dat er recht op toegang tot de rechter bestaat, dat rechtspraak in het openbaar plaatsvindt, dat de berechting van een zaak binnen een redelijke termijn plaatsvindt, door een onafhankelijke en onpartijdige rechter en met toepassing van het beginsel van hoor en wederhoor. Dit beginsel waarborgt dat procespartijen in staat zijn om hun standpunten naar voren te brengen en te reageren op de wederpartij.

In een casus waarover de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State2 oordeelt, heeft belanghebbende zich bij herhaling niet alleen schriftelijk maar ook tijdens de mondelinge behandeling verbaal tegenover andere procesdeelnemers ongepast, beledigend, denigrerend en dreigend uitgelaten. Dit maakt dat de voorzieningenrechter overweegt (r.o. 6) dat ‘in een bestuursrechtelijke procedure eenieder die daarin een rol heeft, zoals de rechtzoekende, gebonden is aan het beginsel van behoorlijke procesvoering. Dat beginsel houdt onder meer in dat zowel schriftelijk als mondeling het gesprek met elkaar gevoerd moet worden op een fatsoenlijke manier, zonder daarbij gebruik te maken van ongepaste, beledigende en dreigende teksten en/of uitlatingen’.
Voorts: ‘Houdt één van de partijen zich daar niet aan, dan kan de rechter van die partij verlangen stukken in te dienen zonder ongepaste, beledigende en dreigende passages. Als een partij dat niet doet, kan de rechter overgaan tot het niet-ontvankelijk verklaren van het (hoger) beroep of een verzoek om voorlopige voorziening.’

De agressie van deze belanghebbende stopte echter niet bij de procesdocumenten en de mondelinge behandeling. Voordat de procedure was afgehandeld, heeft belanghebbende rechters en griffiemedewerkers in rechtstreeks aan hen gerichte e-mails dreigend en denigrerend bejegend. Al deze gedragingen leiden ertoe dat de voorzieningenrechter oordeelt dat het beginsel van behoorlijke procesvoering is geschonden. Het verzoek van belanghebbende wordt om die reden niet-ontvankelijk verklaard.

Deze casus laat zien dat aan het oordeel van een niet-ontvankelijkverklaring vanwege schending van het algemene beginsel van procesvoering, zwaar grensoverschrijdend gedrag voorafgaat.

4. Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden

Iedere natuurlijke persoon kan een individueel verzoekschrift bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) indienen.3 Ingevolge art. 35 lid 3 onderdeel a EVRM kan het EHRM een individueel verzoekschrift niet-ontvankelijk verklaren indien dit misbruik van het recht tot indienen van een verzoekschrift betekent. Uit verschillende uitspraken komt naar voren welke interpretatie het EHRM aan deze bevoegdheid geeft.

Het verzoek van een verzoeker die dit bewust op onware feiten baseert en daarbij zelfs beledigende taal gebruikt, is afgewezen.4 Enige jaren later oordeelt het EHRM over de casus waarin de verzoeker in zijn tot het EHRM gerichte brieven ernstige lasterlijke en ongegronde beschuldigingen over de integriteit van bepaalde rechters van het EHRM en leden van de griffie uit. Daarnaast trekt deze verzoeker de onpartijdigheid van de rechters van het EHRM en de leden van de griffie stelselmatig in twijfel. Bovendien worden de Tsjechische leden van de griffie van ernstige politieke misdrijven beschuldigd. Het EHRM5 overweegt dat deze verzoeker streeft naar een zo breed mogelijke verspreiding van zijn beschuldigingen en beledigingen, waarbij verzoeker blijk geeft van zijn vastberadenheid om de reputatie van het instituut van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, zijn leden en zijn personeel te schaden en te bezoedelen. Een dergelijke handelwijze is strijdig met het doel van het in het EVRM neergelegde recht om een individueel verzoekschrift in te dienen. Het lijdt, aldus het EHRM, geen enkele twijfel dat dit in de zin van art. 35 EVRM misbruik van het toepassingsrecht vormt.

In Georgian Labour Party versus Georgia6 overweegt het EHRM dat een verzoekschrift dat is ingegeven door publiciteits- of propagandadoeleinden, op zichzelf geen misbruik vormt. Evenmin kan worden gesteld dat een verzoeker het recht om een individueel verzoekschrift in te dienen heeft geschonden omdat hij bij de bespreking van de gerechtelijke procedure overdrijvingen of provocerende uitlatingen heeft gebruikt. Dit is anders wanneer dergelijke verklaringen regelmatig worden afgelegd en de onpartijdigheid van het EHRM in twijfel wordt getrokken. Dan is sprake van misbruik van het toepassingsrecht en dient het verzoek te worden afgewezen.

De interpretatie van ‘misbruik van recht’ wordt in Gherardi Martiri versus San Marino7 nader ingevuld. Het EHRM overweegt dat de verzoeker die in zijn verzoekschrift en daartoe behorende correspondentie bijzonder ergerlijke, beledigende, bedriegende of provocerende taal gebruikt, het recht om een verzoekschrift in te dienen misbruikt. Het EHRM acht het bovendien niet van belang tegen wie de verzoeker zich richt: de verwerende regering, haar gemachtigde, de autoriteiten van de verwerende staat, het EHRM zelf, zijn rechters, zijn griffie of leden daarvan.

De interpretatie wanneer sprake is van misbruik van recht als gevolg van het taalgebruik wordt hiermee uitgebreid tot een bescherming van alle procesdeelnemer. Bovendien lijkt de drempel lager te liggen nu ook ergerlijke en provocerende taal tot misbruik van recht kan leiden.

5. Slotbeschouwing

Het voeren van een procedure gaat met de nodige stress en emotie gepaard. De rechtzoekende die zelf optreedt in zijn fiscaal-bestuursrechtelijke procedure, kan de omgangsvormen uit het oog verliezen. Of kan van mening zijn dat ieder middel, bijvoorbeeld agressief taalgebruik, mag worden ingezet om zijn gelijk te behalen.

De website www.rechtspraak.nl verstrekt een rechtzoekende op heldere wijze informatie over het voeren van een procedure. De procesdocumenten behorende bij de verschillende soorten procedures worden benoemd. Wat betreft de mondelinge behandeling wordt opgemerkt dat het geschil kan worden toegelicht en dat de rechter vragen kan stellen. Een ‘toelichting geven op’ houdt niet in dat onfatsoenlijke, denigrerende en dreigende taal wordt gebruikt. Gezien de glijdende schaal in het taalgebruik zou te overwegen zijn om bij het doel van de mondelinge behandeling aandacht te schenken aan de omgangsvormen en het taalgebruik. Het eventuele risico dat een rechtzoekende loopt indien hij zich bedient van agressief taalgebruik, te weten een niet-ontvankelijkverklaring, lijkt een mogelijkheid om dit taalgebruik een halt toe te roepen.

Het EHRM roept het gebruik van onfatsoenlijke, denigrerende en dreigende taal een halt toe met de overweging dat dergelijk gedrag kwalificeert als misbruik van het recht om zich tot het EHMR te wenden, met een niet-ontvankelijkverklaring tot gevolg. In Gherardi Martiri versus San Marino overweegt het EHRM dat een niet-ontvankelijkverklaring op zijn plaats is zodra in de procedure dergelijke taal wordt gebruik en dat het niet van belang is jegens wie. In lijn met deze jurisprudentie kunnen fiscale rechtsmiddelen bij gebruik van onfatsoenlijke, agressieve of dreigende taal niet-ontvankelijk worden verklaard. De eerder dit jaar door de voorzieningenrechter RvS op deze grond uitgesproken niet-ontvankelijkverklaring maakt echter duidelijk dat er voorafgaand aan dit oordeel veel en intensieve schermutselingen met deze belanghebbende hebben plaatsgevonden. Een forse belasting van de rechterlijke macht om tot een niet-ontvankelijkverklaring te komen.

Ook de route om gegevens en bescheiden buiten beschouwing te laten vergt de nodige inspanningen voordat daadwerkelijk die beslissing kan worden genomen.

Wellicht is een andere afwikkeling mogelijk. Aan het in behandeling nemen van een zaak zijn formele vereisten gesteld. Het belangrijkste vereiste is dat tijdig een beroepschrift wordt ingediend. Verder dat het beroepschrift de motivering bevat. Indien een beroepschrift geen of onvoldoende gronden bevat, kan het kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard. Voordat daartoe wordt overgegaan, wordt een belanghebbende in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen.
Net zoals fatsoenlijk taalgebruik in de omgangsvormen wordt voorondersteld, mag mijns inziens ook worden voorondersteld dat het gebruik van agressieve, denigrerende en dreigende taal niet kan kwalificeren als het aanvoeren van de gronden. Na het bieden van de gelegenheid tot het herstellen van dit verzuim, zou een kennelijke niet-ontvankelijkverklaring een snelle en adequate behandeling vormen, waarmee belanghebbende ermee wordt geconfronteerd dat zijn gedrag niet leidt tot een inhoudelijke behandeling.