Nabetalingen pensioen en uitkering WAO belast in jaar van ontvangst volgens kasstelsel

Nabetalingen pensioen en uitkering WAO belast in jaar van ontvangst volgens kasstelsel

Gegevens

Nummer
2025/1594
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2025:6476
Rubriek
Inkomensvoorzieningen en pensioenen
Relevante informatie

Belanghebbende woont op Curaçao en ontvangt sinds 2004 een invaliditeitspensioen van het ABP. Dit pensioen is opgebouwd tijdens een publiekrechtelijke dienstbetrekking bij een gemeente. Daarnaast ontvangt hij een WAO-uitkering van het UWV. De Belastingregeling Nederland-Curaçao (hierna: de Regeling) is van toepassing. In 2020 ontvangt belanghebbende uit Nederland een invaliditeitspensioen van het ABP, een nabetaling van het ABP en een WAO-uitkering van het UWV. Over deze inkomsten is loonheffing ingehouden. Voor 2021 ontvangt hij opnieuw bedragen van het ABP en het UWV, waaronder een nabetaling. De inspecteur heeft het verzamelinkomen voor beide jaren vastgesteld en aanslagen inkomstenbelasting opgelegd. Belanghebbende betwist de aanslagen en voert aan dat nabetalingen over eerdere jaren volgens hem belast moeten worden in de jaren waarop ze betrekking hebben en dat het overgangsrecht op hem van toepassing is. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende het invaliditeitspensioen van het ABP heeft opgebouwd tijdens een publiekrechtelijke dienstbetrekking in Nederland, zodat Nederland op grond van art. 18 lid 3 van de Regeling het heffingsrecht toekomt. De nabetaling van het ABP die belanghebbende in 2020 ontving wordt overeenkomstig art. 3.146 Wet IB 2001 in het jaar van ontvangst belast (kasstelsel). De rechtbank bevestigt dat het fiscale genietingsmoment bepalend is en dat het hele bedrag tot het belastbaar inkomen van 2020 moet worden gerekend. Ook met betrekking tot de WAO-uitkering geldt dat Nederland het heffingsrecht heeft en dat nabetalingen die belanghebbende in 2021 heeft ontvangen fiscaal worden toegerekend aan het jaar van ontvangst. De rechtbank wijst het beroep op het evenredigheidsbeginsel af en verwijst naar de parlementaire geschiedenis: de wetgever heeft doelbewust gekozen voor het kasstelsel, ook als dat tot progressienadeel leidt bij nabetalingen in één jaar. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van deze wettelijke regeling. Ten slotte overweegt de rechtbank dat het overgangsrecht niet op belanghebbende van toepassing is, omdat sprake is van een bronlandheffing conform art. 18 lid 3 en art. 17 lid 2 Regeling. De eerbiedigende werking is beperkt tot privaatrechtelijke pensioenen waarvoor een woonlandheffing geldt. Vertrouwen dat belanghebbende in 2020 en 2021 is vrijgesteld van Nederlandse heffing kan niet worden aangenomen uit de stukken.

(Beroep ongegrond.)