Geen laag tarief overdrachtsbelasting bij gebrek aan onvoorziene omstandigheden
Geen laag tarief overdrachtsbelasting bij gebrek aan onvoorziene omstandigheden
Gegevens
- Nummer
- 2025/1646
- Publicatiedatum
- 23 oktober 2025
- Auteur
- Redactie
- Rubriek
- Belastingen van rechtsverkeer
- Relevante informatie
Belanghebbende werkt als automonteur en koopt samen met zijn broer en zus een woning, waarbij ieder een derde deel verwerft. Zij verklaren via de notaris het pand als hoofdverblijf te zullen gebruiken. Bij levering betaalt belanghebbende overdrachtsbelasting naar het verlaagde tarief van 2% . Enkele weken na levering vraagt hij toepassing van de onvoorziene-omstandighedenregeling omdat hij, kort na de koop, een avondstage in Amsterdam is begonnen en daar meer is gaan verblijven, waardoor het hoofdverblijf elders is komen te liggen. Op verzoek van de inspecteur levert belanghebbende nadere informatie over de situatie rond zijn werk en verblijf. Naar aanleiding hiervan legt de inspecteur een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting op, uitgaande van het reguliere tarief van 10,4%. In geschil is of belanghebbende recht heeft op het verlaagde tarief van 2% overdrachtsbelasting op grond van onvoorziene omstandigheden zoals bedoeld in art. 15a lid 4 Wet op belastingen van rechtsverkeer (WBRV). De rechtbank overweegt dat het aan belanghebbende is om aan te tonen dat tussen het sluiten van de koopovereenkomst en de levering een onvoorziene omstandigheid is ontstaan waardoor redelijkerwijs geen hoofdverblijf werd gevestigd in de aangekochte woning. De kort na de aankoop begonnen stage betreft aanvullende werkzaamheden op een bestaande baan en is, gelet op het tijdsverloop en de keuze van belanghebbende, niet voldoende onvoorzien. Ook maken de langere reistijd of veranderde werkuren geen onvoorziene verhindering van hoofdverblijf op het adres aannemelijk, zeker gezien de centrale ligging van de woning. Omdat het verzochte bewijs ontbreekt, komt belanghebbende niet in aanmerking voor het verlaagde tarief van 2%. Dit betekent dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De rechtbank komt daarom niet meer toe aan beoordeling van de vraag of belanghebbende zich in een schriftelijke verklaring heeft beroepen op de onvoorziene omstandigheden.
(Beroep ongegrond.)