Belanghebbende heeft als werknemer geen recht op ondernemersfaciliteiten (art. 81.1 Wet RO)
Belanghebbende heeft als werknemer geen recht op ondernemersfaciliteiten (art. 81.1 Wet RO)
Gegevens
- Nummer
- 2025/1789
- Publicatiedatum
- 14 november 2025
- Auteur
- Redactie
- Rubriek
- Arbeid, loon en resultaat
- Relevante informatie
Belanghebbende is in het jaar 2020 student en is daarnaast werkzaam geweest voor twee bv’s. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslag IB/PVV 2020 en stelt dat zij recht heeft op toepassing van de MKB-winstvrijstelling van 14%. De inspecteur wijst het bezwaar af. In geschil is of belanghebbende op grond van het gelijkheidsbeginsel recht heeft op een gelijke behandeling als ‘schijnzelfstandige’ en of dit haar recht geeft op toepassing van de ondernemersfaciliteiten.
De rechtbank is ingegaan op de vraag of het handhavingsmoratorium ertoe moet leiden dat alle werknemers recht hebben op de ondernemersfaciliteiten. Het handhavingsmoratorium ziet echter niet op controles in de inkomstenbelasting, zoals het claimen van ondernemersfaciliteiten. Hierover heeft de inspecteur verklaard dat de handhaving in de inkomstenbelasting niet onder het handhavingsmoratorium valt, maar gewoon plaatsvindt. Naar het oordeel van de rechtbank brengt dit al met zich mee dat belanghebbende ten onrechte aanspraak maakt op de ondernemersfaciliteiten. Derhalve is de rechtbank tot de slotsom gekomen dat belanghebbende geen recht heeft op de ondernemersfaciliteiten.
Hof Amsterdam (21 november 2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:3008, ) heeft geoordeeld dat de rechtbank op goede gronden een juiste beslissing heeft genomen en heeft daaraan het volgende toegevoegd. Het betoog dat de inspecteur in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel, volgt het hof niet. De door belanghebbende gestelde behandeling van schijnzelfstandigen houdt in dat toezicht door de inspecteur op de door deze groep ingediende aangiften (nagenoeg) geheel ontbreekt, waardoor deze aangiften automatisch worden afgedaan en de aanslagen mogelijk ten onrechte, zonder vragen of correcties conform de aangifte worden opgelegd. Het hof heeft vastgesteld dat deze behandeling belanghebbende bij het opleggen van de aanslag ook ten deel is gevallen. Haar aangifte is immers ook automatisch afgedaan en, zonder vragen of correcties, in de aanslag gevolgd. Waar belanghebbende nu tegen opkomt, is de weigering van de inspecteur om haar in de bezwaarfase alsnog toepassing van ondernemersfaciliteiten toe te staan. Belanghebbende heeft echter niet gesteld dat de inspecteur dit wel heeft toegestaan in andere gevallen vergelijkbaar met het hare. Het hof heeft een dergelijke handelwijze van de inspecteur ook niet aannemelijk geacht. Het hof heeft de bedoelde weigering door de inspecteur dan ook terecht gevonden en niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel, zelfs indien het hof belanghebbende al veronderstellenderwijs zou volgen in haar stelling dat die andere gevallen (voldoende) vergelijkbaar zijn met het hare.
De Hoge Raad heeft het ingestelde cassatieberoep ongegrond verklaard onder verwijzing naar art. 81.1 Wet RO.