Verschuldigde erfbelasting en omvang NSW-faciliteit staan na verkoop landgoed niet ter discussie

Verschuldigde erfbelasting en omvang NSW-faciliteit staan na verkoop landgoed niet ter discussie

Gegevens

Nummer
2022/281
Publicatiedatum
3 maart 2022
Auteur
Redactie
Rubriek
Successiewet
Trefwoorden
dwaling, erfbelasting, legaat
Relevante informatie
Art. 8a, NSW, Art. 6:228, BW, Art. 7, NSW

Belanghebbende is kleinzoon van erflaatster en heeft enkele legaten gekregen. In de aangifte erfbelasting is ten aanzien van de verkrijging van het NSW-landgoed een beroep gedaan op de vrijstelling van art. 7 NSW. Dit is toegewezen bij de aanslag erfbelasting met dagtekening 10 november 2015. Daarin is de totaal verschuldigde belasting over de belaste verkrijging vastgesteld op € 544.537, zijnde de terstond invorderbare belasting. Voorts is op grond van art. 7 NSW de invordering van de verschuldigde erfbelasting over de waarde van het NSW-landgoed achterwege gebleven, zijnde € 403.713, hetgeen heeft geresulteerd in een aanslag van € 140.824. Belanghebbende heeft een paar jaar later het NSW-landgoed verkocht aan een derde. Omdat binnen een tijdvak van 25 jaren na het overlijden de eigendom van het landgoed wordt overgedragen heeft de wet bepaald dat invordering van de belasting alsnog plaatsvindt. Daarom heeft belanghebbende verzocht om een aanvullende aanslag erfbelasting ad € 196.290. Vervolgens is op 9 juli 2019 een aanslag erfbelasting opgelegd van € 358.267 inclusief belastingrente. Belanghebbende gaat in beroep en stelt zich op het standpunt dat het nader in te vorderen bedrag tot een onjuist bedrag is vastgesteld, omdat de omvang van de NSW-faciliteit niet in rechte vaststaat en geen rekening (meer) dient te worden gehouden met de ‘vrij van recht’-bepaling. Naar het oordeel van de rechtbank kan belanghebbende niet de hoogte van de verschuldigde belasting, meer in het bijzonder de omvang van de NSW-faciliteit, ter discussie stellen. De hoogte van de totale belastingschuld en daarmee omvang van de NSW-faciliteit zijn in rechte komen vast te staan, omdat belanghebbende geen bezwaar en beroep tegen de aanslag van 10 november 2015 heeft ingesteld. Uit de wettekst volgt dat het alsnog in te vorderen bedrag als gevolg van de verkoop van het NSW-landgoed bij aanslag wordt vastgesteld, in dit geval de aanslag van 9 juli 2019. Uit de wettekst valt af te leiden dat de aanslag alleen betrekking heeft op het in te vorderen bedrag en niet op de totaal verschuldigde belasting. De parlementaire geschiedenis bevestigt dit. De rechtbank neemt mede in aanmerking dat op grond van de NSW alleen invordering van de verschuldigde belasting achterwege blijft en geen sprake is van heffing van belasting.

(Beroep ongegrond.)

Rechtbank Gelderland 13 januari 2022, nr. 20/1827, ECLI:NL:RBZWB:2022:106