Franse roerende voorheffing en belastingkrediet bij dooruitdeling van dividenden in strijd met de M/D-richtlijn
Franse roerende voorheffing en belastingkrediet bij dooruitdeling van dividenden in strijd met de M/D-richtlijn
Gegevens
- Nummer
- 2022/648
- Publicatiedatum
- 1 juni 2022
- Auteur
- Redactie
- Rubriek
- Internationaal en Europees
- Trefwoorden
- moeder-dochterrichtlijn, voorkoming van dubbele belasting van dividenden, harmonisatie van wetgeving
Schneider Electric SA en enkele andere in Frankrijk gevestigde ondernemingen (verzoekers) hebben in de jaren 2000 t/m 2004 dividenden van hun in andere lidstaten gevestigde dochterondernemingen ontvangen en bij dooruitdeling van deze dividenden aan hun aandeelhouders een roerende voorheffing (‘précompte’) betaald. Deze roerende voorheffing is verschuldigd wanneer de uit te keren winst (de ontvangen dividenden) niet met vennootschapsbelasting was belast. De Franse wetgeving gaf ook recht op een belastingkrediet (‘avoir fiscal’) dat de ontvanger van de dividenden naar aanleiding van de dooruitdeling ontving. Dit krediet werd echter niet toegekend omdat de dividenduitkeringen afkomstig waren van niet-ingezeten dochterondernemingen. Verzoekers vorderen de terugbetaling van de voorheffing voor zover deze niet door overeenkomstige kredieten worden gecompenseerd. Zij stellen dat de Franse belastingregeling in strijd is met de Moeder-dochterrichtlijn. De Conseil d’État besluit hierover prejudiciële vragen te stellen. Hij wil weten of art. 4, lid 1, van richtlijn 90/435 zich verzet tegen een nationale regeling op grond waarvan een moedermaatschappij die overgaat tot de dooruitdeling aan haar aandeelhouders van winst die door haar dochterondernemingen is uitgekeerd, waarbij ten gevolge van deze uitkering een belastingtegoed is ontstaan, voorheffing verschuldigd is wanneer over die winst geen belasting is geheven tegen het normale tarief van de vennootschapsbelasting. Daarnaast wil hij weten of een dergelijke regeling, voor het geval dat art. 4, lid 1, van richtlijn 90/435 zich daar inderdaad tegen verzet, onder art. 7, lid 2, van deze richtlijn valt. Het HvJ EU heeft geoordeeld dat art. 4, lid 1 van de moeder-dochterrichtlijn in de weg staat aan een nationale wetgeving, volgens welke een moedermaatschappij bronbelasting moet inhouden bij de herverdeling van de uitgekeerde winst aan haar aandeelhouders door haar dochterondernemingen, indien deze winsten niet zijn belast tegen het algemene tarief van de vennootschapsbelasting, op voorwaarde dat de als gevolg van deze bronbelasting verschuldigde bedragen het in deze richtlijn bepaalde maximum van 5% overschrijden. Bovendien valt een dergelijke bronbelasting niet onder de bepaling van art. 7, lid 2 van die richtlijn omdat deze richtlijn geen afbreuk doet aan de toepassing van nationale of verdragsbepalingen die bedoeld zijn om dubbele belastingheffing op dividenden op te heffen of te verminderen.