NTFR 2023/180 - Niet de letter maar de geest van de wet

NTFR 2023/180 - Niet de letter maar de geest van de wet

dDM
dr. D. Molenaarwerkzaam bij All Arts Belastingadviseurs en als onderzoeker verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam
Bijgewerkt tot 7 februari 2023

‘Vernieuwen is een gebrek aan zelfbeheersing’ – Jan Fischer (Hotel Van der Werff – Schiermonnikoog; NRC 2009)

Aanleiding

Momenteel loopt er een internetconsultatie om opmerkelijke belastingconstructies aan het ministerie van Financiën te melden.1 Interessant, maar wat mij betreft vooral door de omschrijving van het begrip ‘belastingconstructies’. De Kamerbrief schrijft daarover: ‘Het gaat om gevallen waarbij weliswaar wordt gehandeld naar de letter van de wet, maar niet naar de geest van de wet.’ Ja, dat is vervelend, want dan zijn de burgers, bedrijven en hun adviseurs dus slimmer dan de overheid en maken ze gebruik van formuleringen in de wet die niet zo bedoeld zijn. Het lijkt mij goed als die worden benoemd en de wetgeving wordt aangepast.

Natuurlijk wel met inachtneming van de uitgangspunten voor fiscale wetgeving en met de wens tot vereenvoudiging van het belastingstelsel, waarover de staatssecretaris van Financiën recent ook twee brieven aan de Tweede Kamer heeft gestuurd.2

Maar er is ook een andere kant, namelijk van de overheid zelf die de regels vaststelt en deze weliswaar naar de letter van de wet zo opschrijft, maar ze ook moet laten kloppen met de geest van de wet. En dat is natuurlijk niet altijd zo, want perfectie is een onmogelijk doel, hoe goed je ook je best doet. Wat doet de overheid zelf niet goed in de belastingwetgeving?

Hierover gaat deze Opinie met een aantal voorbeelden, als tegenhanger voor die oproep tot het aanmelden van opmerkelijke belastingconstructies. Want ook die grote, sterke, lieve, aardige, maar soms ook overheersende lobbes moet zo nu en dan geholpen worden om zijn regels beter, eerlijker en passender bij de bedoeling te maken.

Mijn shortlist

Onjuiste belastingtarieven

Als eerste wat mij betreft over de onjuiste tarieven inkomstenbelasting. Het ministerie van Financiën beweert dat er twee tarieven zouden zijn, namelijk:

  • Tot € 73.031: 36,9%

  • Boven € 73.031: 49,5%

Maar dat zijn helemaal niet de echte tarieven, want de heffingskortingen zijn al enkele jaren inkomensafhankelijk, namelijk eerst oplopend en later afnemend naarmate het inkomen stijgt, waardoor effectief de belastingdruk vanaf circa € 23.000 een stuk hoger is. De algemene heffingskorting loopt terug met 6,095% tussen € 22.661 en € 73.031 en de arbeidskorting neemt eerst nog toe met 3,085% tussen € 23.201 en 37.691, maar loopt daarna terug met 6,51% tussen € 37.691 en € 115.295. Hierdoor worden de effectieve tarieven vanaf circa € 23.000:

  • € 23.201 - € 37.690: 40%

  • € 37.691 - € 73.031: 49,5%

  • € 73.032 - € 115.295: 56%

  • Boven € 115.295: 49,5%

Het is mij onduidelijk waarom hierover verstoppertje gespeeld moet worden en ik vind het ergerlijk dat goede sier gemaakt wordt met een zogenaamd tweeschijvenstelsel met lage tarieven inkomstenbelasting. Het is namelijk niet waar en ook niet de bedoeling. Ik weet wel hoe het zo is gekomen, want het tweede kabinet Rutte van VVD en PvdA wilde indertijd meer belasting heffen van hogere inkomens (PvdA-wens), maar dat mocht naar buiten daar niet op lijken (VVD-wens).

Door de lastenverlichting van 2023 is dit nog sterker geworden, want de twee heffingskortingen zijn hoger voor lage inkomens, maar nemen steiler af dan vorig jaar. De oproepen tot brutosalarisverhoging en langer werken komen door deze effectieve tarieven ook in een ander daglicht te staan, want de hogere inkomens vloeien voor een groot deel weg naar de Belastingdienst.

Dit is de bevolking in de maling nemen door een letter in de wet op te nemen die niet strookt met de geest daarvan. Wij willen eerlijke en eenvoudige belastingregels, die echt op het draagkrachtbeginsel gebaseerd zijn. En niet zo’n opmerkelijke belastingconstructie van de overheid zelf.

Moeilijke werkkostenregeling

Dan de onlogische en oneerlijke werkkostenregeling voor vergoedingen en verstrekkingen aan werknemers. Ooit door staatssecretaris De Jager gebracht als een vereenvoudiging, omdat er een lange lijst met regels voor vrije kostenvergoedingen en -verstrekkingen bestond. Hij had laten uitzoeken dat die ongeveer 5% van het totaal van de betalingen aan werknemers besloegen, dus bedachten zijn medewerkers dat die betalingen dan voor 95% belast en voor 5% belastingvrij gemaakt zouden kunnen worden. Heel grof natuurlijk, want bij de ene werkgever worden er meer kosten vergoed dan bij de andere, waardoor er al snel uitzonderingen nodig werden (bijv. voor reis- en verblijfkosten, kosten op de werkplek en scholing) en het belastingvrije deel inmiddels in 2023 gezakt is naar 1,18% (met een opstapje van 3% tot € 400.000 loonsom per jaar). De lijst met uitzonderingen is weliswaar iets korter dan onder het oude systeem, maar daar zijn kwesties bijgekomen zoals het opstapje in het percentage, het moeten aanwijzen van eindheffingsloon, de gebruikelijkheidsmarge, de vrije ruimte en de eindheffing van 80% van netto.

Bij elkaar is de werkkostenregeling niet alleen ingewikkelder geworden dan het oude systeem van vrije vergoedingen en verstrekkingen, maar ook oneerlijker. Er moeten nu soms reële kostenvergoedingen toch belast worden, terwijl soms beloningen in de vrije ruimte juist onbelast kunnen blijven. Kan leuk speelgoed zijn, die werkkostenregeling, maar het is een draak van een wetgeving. Naar de letters klopt het wel, maar de bedoeling is ernstig uit zicht geraakt. We kunnen beter terug naar het oude systeem.

Box 3 en veronderstelde rendementen

De belastingheffing van het privévermogen (box 3) is een onderwerp dat de fiscalisten afgelopen jaar sterk heeft beziggehouden. Het forfaitaire rendement heeft twintig jaar voor veel eenvoud met een redelijke belastingopbrengst gezorgd, alhoewel natuurlijk nooit echt eerlijk, maar dat was te overzien. Totdat de rente op en onder nul uitkwam en het forfaitaire rendement te ver af kwam te staan van de werkelijkheid. Chapeau voor de belastingplichtigen en adviseurs die hebben doorgezet tot het Kerst-arrest van de Hoge Raad, maar ook voor het ministerie van Financiën en de Belastingdienst om daarna de brokken te lijmen. Maar het nieuwe systeem blijft nog steeds een forfaitaire regeling, alleen nu ingewikkeld gemaakt, zonder relatie tot het echte rendement. Bijvoorbeeld voor beleggingen wordt per 1 januari 2023 gerekend met een forfaitair rendement van 6,17%, terwijl de AEX in 2022 met -14% gedaald is. Per 1 januari 2022 was dat trouwens andersom, want toen was het forfait 5,53% en was de AEX in 2021 juist met 28 procent gestegen. Die forfaits slaan dus nergens op, ook al worden ze langjarig berekend.

Kortom, er is krampachtig gepoogd een nieuwe wet door het parlement te laten vaststellen, maar de geest is intussen volledig uit de fles. Hier voert eenvoud de boventoon, maar dat heeft de eerlijkheid weggedrukt.

Multiplier culturele giften voor partners

Een kleintje is het gesol met de toepassing van de multiplier voor culturele giften bij partners. Deze multiplier bestaat als sinds het eerste kabinet Rutte en was een pleister op de wond van de sterke bezuinigingen op de cultuursector. Toenmalige staatssecretaris van Cultuur Zijlstra vond dat culturele instellingen zelf meer inkomsten uit de markt konden halen en gaf de multiplier als aanmoediging om burgers en bedrijven net wat meer te laten geven. Heel aardig, maar door de aftopping op € 5.000 giften p.p. per jaar niet erg effectief. Het leek logisch dat deze multiplier per belastingplichtige in de inkomstenbelasting zou mogen worden toegepast, maar in 2020 verbaasde ik mij erover dat de aangiftesoftware deze multiplier bij fiscale partners slechts één keer toepaste. Overigens werd dat pas duidelijk als die partners samen boven dat maximum van € 5.000 uitkwamen. Okay, brief geschreven aan de staatssecretaris en ruim 1,5 jaar op een antwoord gewacht, maar vervolgens in juni 2022 wel excuses gekregen en de toezegging dat die toepassing alsnog mogelijk zou zijn. Nou ja, onlangs las ik dat de Belastingdienst pas in het voorjaar van 2023 toekomt aan het herstellen van de 1.500 aangiften per jaar waarin dit fout is gegaan, dus het gaat nog steeds langzaam.

Maar tot mijn verbazing stond vervolgens in het Belastingplan 2023 dat partners voortaan wettelijk nog slechts één keer samen de multiplier mogen toepassen. Waar is dat voor nodig, dacht ik als eerste? Waarom zoveel aandacht voor zoiets minuscuuls als deze multiplier? Maar vooral ook, de letter van deze nieuwe regel past geheel niet bij de geest van de wet dat de inkomstenbelasting individueel is en partners inkomensbestanddelen en aftrekposten kunnen samenvoegen om tot een gunstiger verdeling te komen. Naast dat die stimulans ooit van Zijlstra nu plots vergeten wordt. Ook dit is een opmerkelijke belastingconstructie van de overheid zelf en die ziet er lelijk uit.

Verrekening buitenlandse bronbelasting voor sporters en artiesten

Vreemd is dat Nederland belastingverdragen sluit met de bedoeling om internationaal dubbele heffing te voorkomen, maar dat dit voor artiesten en sporters juist andersom uitpakt. Als zij in het buitenland gaan optreden betalen ze zowel daar als in Nederland belasting, maar krijgen ze te weinig verrekening van de buitenlandse belasting om dubbele heffing tegen te gaan. Ik schreef hierover reeds eerder in NTFR3.

Een recent voorbeeld van een Nederlandse golfer die twee jaar op de European Tour heeft gespeeld en nu weer terug is op de Challenge Tour: in 2021 ongeveer € 100.000 prijzengeld, € 40.000 sponsoring en € 80.000 kosten. Maar van de € 15.000 buitenlandse bronbelasting kon hij toch slechts € 10.000 verrekenen door de beperkingen die Nederland kent, zoals de evenredigheidslimiet en het onderscheid tussen inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen in de eerste belastingschijf. Kortom, hij schoot er € 5.000 aan belasting bij in en dat was ruim 8% van zijn bruto-inkomen.

Als oplossing wordt gegeven dat hij dat niet-verrekende deel mag voortwentelen naar het volgende jaar en daar alsnog mag verrekenen, maar in dat jaar gebeurt hetzelfde. Sterker nog, hij had nog € 20.000 staan uit voorgaande jaren en kon de € 5.000 daarbij optellen, waardoor hij € 25.000 mag voortwentelen naar ‘Sint-Juttemis’.

In mijn eerdere artikelen en in brieven aan de staatssecretaris van Financiën heb ik diverse oplossingen voor dit probleem aangedragen, die Nederland zelf kan invoeren, maar nergens heeft het ministerie werk van gemaakt. De Notitie Fiscaal Verdragsbeleid van 2020 is zelfs teleurstellend op dit onderwerp. Mooie praatjes dus in de toewijzingsregels van de belastingverdragen, maar Nederland zorgt zelf niet dat er voor artiesten en sporters naar de geest wordt gehandeld in de eigen wetgeving.

Verlaagde btw-tarief voor sportbeoefening

Over de btw zouden wij als Nederland weinig te zeggen hebben, omdat de EU de regels geharmoniseerd heeft met de BTW-richtlijn. Maar ook hier moeten we opletten dat de letter van de wet niet gaat overheersen over de geest daarvan. Een voorbeeld is het verlaagde tarief voor ‘het gelegenheid geven tot sportbeoefening’4. Dat is een betere omschrijving dan het Europese ‘Use of sporting facilities’5, waaruit je kunt opmaken dat er toch wel iets van sportfaciliteiten moet zijn voordat het verlaagde btw-tarief van toepassing kan zijn. Maar het gaat er natuurlijk om dat sport zo belangrijk is voor de mens dat het niet belast mag worden met het hoge btw-tarief en juist het verlaagde btw-tarief van toepassing moet zijn. Daarbij mag het niet uitmaken of ook bepaalde faciliteiten geboden worden. Nu valt een tennisleraar die niet tevens ook de baan meeverhuurt onder 21% btw, terwijl als hij dat wel doet er slechts 9% btw afgedragen hoeft te worden.

Juristen kunnen zich blindstaren op de letter van de wet en daar een overheersende kracht aan ontlenen, maar ik ben als econoom opgeleid en heb geleerd dat vooral ook naar de achterliggende betekenis gekeken moet worden. Dit moet eerlijker gemaakt worden.

Finale woorden

Er zijn nog veel meer voorbeelden, het voorgaande lijstje was subjectief en er zat geen lijn in de onderwerpen. Prima, want er is niets mooiers dan inconsequent zijn. Alleen bij wettelijke regels kan dat natuurlijk niet, want die moeten logisch voortvloeien uit hun bedoelingen, zodat het gewenste doel wordt bereikt. De overheid moet bij ons burgers opletten dat wij er niet stiekem tussendoor piepen en in het geval van belastingen minder betalen dan de bedoeling is. En daarom is het goed dat aan die opmerkelijke belastingconstructies gewerkt gaat worden.

Maar het is verstandig om als overheid ook de hand in eigen boezem te steken, want er worden genoeg regels verdedigd die niet aansluiten bij de achterliggende bedoeling. Of die slechter uitpakken dan vooraf gedacht. Ik zou het sterk vinden als bijvoorbeeld het ministerie van Financiën daar ook een apart project van zou maken, met een Kamerbrief en alles. Zodat er geïnventariseerd gaat worden wat er fout gaat in de belastingwetgeving ten nadele van de belastingplichtigen, terwijl dat niet zo bedoeld of gewenst is. Met daarbij eerlijkheid, eenvoud en draagkracht als belangrijke onderliggende waarden. Dat zou mooi zijn, want zulke kwetsbaarheid gaat veel opleveren.