Voor vaststelling rentevergoeding bij in strijd met Unierecht geheven belasting rust op belastingplichtige geen bewijslast met betrekking tot rentevoet

Voor vaststelling rentevergoeding bij in strijd met Unierecht geheven belasting rust op belastingplichtige geen bewijslast met betrekking tot rentevoet

Gegevens

Nummer
2023/147
Publicatiedatum
3 februari 2023
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:HR:2023:132
Relevante informatie
Beroepschrift in cassatie bij HR 21/04803, Art. 30ha AWR, Art. 8:75 Awb

Ter zake van een terug te betalen BPM-bedrag heeft de inspecteur € 10 aan rente aan belanghebbende vergoed. Dit bedrag is berekend over de periode vanaf de voldoening op aangifte (29 september 2011) t/m de datum van terugbetaling ervan (25 juni 2012) tegen 3% enkelvoudige rente. De rechtbank heeft het rentebedrag op basis van 4% enkelvoudige rente vastgesteld op € 13,46. Hof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2021:9812) heeft dit bedrag in stand gelaten. Het hof heeft de stelling van belanghebbende dat een rente van 8% moet worden gehanteerd verworpen. Verder heeft het hof belanghebbende een immateriëleschadevergoeding toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg en in verband daarmee een proceskostenvergoeding voor het hoger beroep naar het lage punttarief.

Onder verwijzing naar zijn prejudiciële beslissing van 28 januari 2022, NTFR 2022/671 oordeelt de Hoge Raad dat, anders dan het hof heeft aangenomen, op belanghebbende geen bewijslast rust met betrekking tot de rentevoet. Bij de beantwoording van de vraag tegen welk rentepercentage de belastingplichtige het bedrag bij een bank zou kunnen lenen, moet bij strijdigheid met het Unierecht geheven belasting steeds worden aangesloten bij de periodiek op de website van De Nederlandsche Bank gepubliceerde gegevens betreffende ‘Bancaire rente op consumptief krediet en overige leningen aan huishoudens’. Er wordt niet op individuele, subjectieve basis onderzocht welk rentepercentage van toepassing zou (kunnen) zijn indien de betrokken belastingplichtige het bedrag aan in strijd met het Unierecht betaalde belasting zou hebben moeten lenen bij een bank. Anders dan belanghebbende betoogt, volgt uit het arrest Sole-Mizo echter niet dat de inspecteur een enkelvoudige rente moet hanteren die overeenkomt met de referentie-interestvoet die de ECB voor haar meest recente basis herfinancieringstransacties hanteert. Belanghebbende betoogt daarom tevergeefs dat in dit geval op grond van Richtlijn 2011/7/EU een rentepercentage van 8 moet worden gehanteerd.

De klacht dat het hof voor de proceskostenvergoeding de hogere waarde per punt had moeten toepassen, treft doel. Deze procedure betreft namelijk uitsluitend een geschil over de belastingrentebeschikking, en gaat niet over de BPM, zodat het hof de hogere puntwaarde in aanmerking had moeten nemen. Het cassatieberoep is gegrond. De Hoge Raad kent een belastingrentevergoeding toe van € 19, berekend naar een bancaire rente 5,53%. De Hoge Raad kent voorts een proceskostenvergoeding toe, berekend naar de hogere puntwaarde van 2023 van € 837.

(Cassatieberoep gegrond.)