Toezendverplichting op grond van art. 40 Wet WOZ voor alle bij heffingsambtenaar beschikbare en voor de waardevaststelling gebruikte gegevens
Toezendverplichting op grond van art. 40 Wet WOZ voor alle bij heffingsambtenaar beschikbare en voor de waardevaststelling gebruikte gegevens
Gegevens
- Nummer
- 2023/221
- Publicatiedatum
- 17 februari 2023
- Auteur
- Redactie
- Rubriek
- Formeel belastingrecht
- Relevante informatie
De heffingsambtenaar heeft bij WOZ-beschikking van 28 februari 2019 de waarde van de woning van belanghebbende voor 2019 vastgesteld op € 421.000. In hetzelfde geschrift is ook de aanslag OZB 2019 bekendgemaakt.
Bij bezwaarschrift tegen de WOZ-beschikking en de aanslag OZB heeft de gemachtigde van belanghebbende het verzoek gedaan om het taxatieverslag toe te sturen. Ingeval van niet volledige tegemoetkoming aan het bezwaar, is verzocht om verstrekking van de opbouw van de kavelwaarde, de zogenoemde grondstaffel, en de taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren van het onderhavige object en de opgevoerde vergelijkingsobjecten.
De heffingsambtenaar heeft aan het verzoek tot (digitale) toezending van het taxatieverslag voldaan. Bij uitspraak op bezwaar heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
Hof Amsterdam is op grond van de tekst van de Awb en de wetsgeschiedenis tot het oordeel gekomen dat art. 7:4 Awb geen verplichting tot toezending van die stukken aan de belanghebbende bevat, maar slechts een verplichting tot terinzagelegging.
Naar aanleiding van de stelling van de heffingsambtenaar dat art. 40 lid 2 Wet WOZ evenmin een verplichting tot het toezenden van de op de zaak betrekking hebbende stukken bevat en dat deze bepaling geen verdergaande verplichting tot het verstrekken van stukken of gegevens dan het taxatieverslag bevat, heeft het hof geoordeeld dat de heffingsambtenaar zich in de bezwaarfase mocht beperken tot toezending van alleen een afschrift van het taxatieverslag, als opgesteld conform het model-taxatieverslag als bedoel in art. 6 van de desbetreffende uitvoeringsregeling.
Het eerste middel van belanghebbende is gericht tegen die beoordeling door het hof.
Het komt A-G IJzerman voor dat art. 40 lid 2 Wet WOZ tot doel heeft dat degene die een WOZ-beschikking heeft ontvangen alle gereed liggende en gebruikte gegevens kan verkrijgen om daarmee de vastgestelde WOZ-waarde van de woning te controleren; deze gegevens dienen daarmee als motivering van de WOZ-beschikking. Door verstrekking van die gegevens kan de informatieachterstand van bijvoorbeeld de woningeigenaar worden weggenomen.
Uit de parlementaire geschiedenis is volgens de A-G af te leiden dat met het in art. 40 lid 2 Wet WOZ bedoelde afschrift van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde, niet alleen wordt gedoeld op het taxatieverslag, maar dat dit betrekking heeft op de aan de waardebepaling ten grondslag liggende gegevens. Als zodanig merkt de A-G tevens aan de gehanteerde KOUDV- en liggingsfactoren, indien en voor zover deze ten grondslag hebben gelegen aan de waardebepaling.
Een en ander betekent dat de A-G van mening is dat alle bij het bestuur beschikbare en voor de waardevaststelling gebruikte gegevens desverzocht aan een belanghebbende dienen te worden toegezonden. Het eerste middel slaagt.
In het tweede middel wordt erover geklaagd dat belanghebbende er niet voor het horen op is gewezen waar en wanneer de stukken ter inzage liggen.
De A-G merkt op dat niet in geschil is dat een telefonische hoorzitting heeft plaatsgevonden, waarbij om praktische redenen verschillende zaken tijdens één hoorzitting zijn behandeld. Kennelijk is belanghebbende uitgenodigd voor de hoorzitting. Niet is komen vast te staan dat zou zijn voldaan aan de vereisten ingevolge art. 7:4 lid 3 Awb. Bij gebreke daarvan zou de A-G processueel willen aannemen dat niet is voldaan aan de vereisten bij oproeping, met name dat wordt vermeld waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen.
Het tweede middel is aldus terecht voorgesteld.
Het derde middel behelst dat belanghebbende recht zou hebben op toezending van alle op de zaak betrekking hebbende stukken op grond van art. 7:4 lid 4 Awb, ook zonder dat belanghebbende gebruik heeft gemaakt van het inzagerecht.
De A-G meent daarentegen dat een recht op toezending in de bezwaarfase niet kan worden gebaseerd op die bepaling, zodat het middel faalt.
De conclusie strekt ertoe dat het beroep in cassatie van belanghebbende gegrond dient te worden verklaard.