Dotaties aan voorziening kunnen niet in ander jaar dan jaar van dotatie worden gecorrigeerd

Dotaties aan voorziening kunnen niet in ander jaar dan jaar van dotatie worden gecorrigeerd

Gegevens

Nummer
2023/361
Publicatiedatum
23 maart 2023
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:RBNNE:2023:656
Rubriek
Formeel belastingrecht
Relevante informatie
Art. 8:42 Awb

Belanghebbende is gelieerd aan meerdere vennootschappen die actief zijn in de projectontwikkeling. In juli 2018 is een boekenonderzoek ingesteld bij onder meer belanghebbende. Op 8 april 2020 zijn aan belanghebbende de definitieve controlerapporten gestuurd. Naar aanleiding van de bevindingen uit het (destijds) lopende boekenonderzoek zijn navorderingsaanslagen VPB over de jaren 2011 tot en met 2017 en naheffingsaanslagen OB over de jaren 2013, 2014, 2016 en 2017 opgelegd. Daarnaast zijn verliesbeschikkingen over 2011 en 2012 herzien. In beroep stelt belanghebbende dat de inspecteur art. 8:42 van de Awb heeft geschonden. Dit standpunt ziet op correspondentie over het al dan niet opleggen van boetes, de controle-aanpak en andere interne correspondentie met het OM omtrent het strafrechtelijk onderzoek dat niet is overgelegd (eerste groep stukken). Het standpunt ziet daarnaast op het FIOD-dossier en de volledige administratie van onder meer belanghebbende (tweede groep stukken). De rechtbank oordeelt dat voor de eerste groep stukken niet aannemelijk is geworden dat de inspecteur beschikt over stukken die belanghebbende niet heeft. Voor de tweede groep stukken overweegt de rechtbank dat beide partijen over dezelfde stukken beschikken, maar dat de inspecteur niet alle stukken aan de rechtbank heeft overgelegd. De rechtbank verbindt hieraan geen gevolgen omdat het op de weg van belanghebbende had gelegen om meer concreet aan te geven welke niet-ingebrachte stukken mogelijk voor de beslissing van de rechtbank van belang zouden kunnen zijn.

Belanghebbende voert voorts aan dat de inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld doordat er aanslagen zijn opgelegd lopende het boekenonderzoek. De inspecteur heeft hierover aangevoerd dat de aanslagen zijn opgelegd omdat de termijn voor het opleggen bijna was verstreken en dat hij de aanslagen voldoende heeft onderbouwd met de op dat moment tot zijn beschikking staande administratie. De rechtbank oordeelt, onder verwijzing naar HR, 22 april 2022, NTFR 2022/1743, dat in beginsel met het opleggen van aanslagen gewacht dient te worden tot de resultaten van het boekenonderzoek, maar dat het verstrijken van de termijn een gegronde reden kan zijn om de aanslagen eerder op te leggen. In dat geval moeten de aanslagen worden gebaseerd op een redelijke schatting. De inspecteur heeft in de onderhavige zaak gehandeld in de lijn van genoemd arrest.

De inspecteur heeft in alle zaken gesteld dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard omdat de vereiste aangifte niet is gedaan. De rechtbank overweegt dat de inspecteur dit aannemelijk moet maken, maar dat de inspecteur enkel algemene standpunten heeft aangevoerd. Hij heeft niet per jaar afzonderlijk aangegeven van welke gebreken in de aangifte sprake is en ook niet cijfermatig onderbouwd dat die gebreken de conclusie rechtvaardigen dat er in dat betreffende jaar zowel absoluut als relatief te weinig belasting zou zijn geheven en dat belanghebbende zich daarvan ten tijde van het doen van de betreffende aangifte ook ten minste van bewust moet zijn geweest.

Inhoudelijk gaat de zaak onder meer over de vraag of belanghebbende terecht in 2010 tot en met 2014 behaalde projectwinsten aan de voorziening heeft gedoteerd. De rechtbank stelt voorop dat goed koopmansgebruik met zich brengt dat winst wordt verantwoord in het jaar dat deze wordt genoten (matchingbeginsel). Niet gebleken is dat sprake was van bijzondere omstandigheden die afwijking van dat beginsel rechtvaardigden. Bij de bepaling van de winst voor een zeker jaar mag ter zake van toekomstige uitgaven een passiefpost worden gevormd, indien die uitgaven hun oorsprong vinden in feiten of omstandigheden die zich in de periode voorafgaande aan de balansdatum hebben voorgedaan, die toekomstige uitgaven ook overigens aan die periode kunnen worden toegerekend, en ter zake van die toekomstige uitgaven een redelijke mate van zekerheid bestaat dat zij zich zullen voordoen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met hetgeen zij heeft gesteld niet aannemelijk gemaakt dat zij een voorziening mocht vormen. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat de inspecteur in de (navorderings)aanslagen over de jaren 2011 tot en met 2014 terecht de dotatie aan de voorziening heeft gecorrigeerd. In 2012 heeft de inspecteur echter niet alleen de dotatie aan de voorziening gecorrigeerd, maar ook (deels) hetgeen zich al in de voorziening bevond voorafgaand aan dat jaar. Voor 2011 was sprake van een correctie voorziening wegens dotatie van € 9.111.332. De correctie van dat bedrag kan in stand blijven nu die correctie lager is dan de in 2011 genoten winst die is gedoteerd, te weten € 10.401.338. De grief met betrekking tot 2011 slaagt dan ook niet. In 2012 ging het om een correctie van € 23.200.200 en was sprake van een dotatie van € 3.645.255. De inspecteur heeft onvoldoende gemotiveerd waarom er in een jaar meer gecorrigeerd zou kunnen worden dan ter zake van de winst van het betreffende jaar is gedoteerd. Gelet op goed koopmansgebruik is het niet mogelijk om opbrengsten en lasten aan andere jaren toe te rekenen dan waarin die zijn verschenen en de inspecteur heeft onvoldoende concreet gesteld waarom dit in deze gevallen wel zou kunnen. Dit betekent dat de grief met betrekking tot 2012 slaagt en de navorderingsaanslag over 2012 zal worden verminderd. Met betrekking tot 2013 en 2014 heeft de inspecteur zelf reeds in het verweerschrift kenbaar gemaakt dat de correctie, uitgaande van de gedoteerde winst in de betreffende jaren, zou moeten worden aangepast, te weten in 2013 van € 25.174.545 naar € 1.757.926 en in 2014 van (het bij uitspraak op bezwaar gehanteerde bedrag van) € 25.397.498 (te weten € 38.349.143 -/- € 12.951.645) naar € 453.168. Ook ten aanzien van die jaren slaagt de grief van belanghebbende dus en dienen de (navorderings)aanslagen te worden verminderd.

(Beroepen gegrond.)