NTFR 2023/505 - Aformeel en overformeel handelen in het belastingproces

NTFR 2023/505 - Aformeel en overformeel handelen in het belastingproces

mRG
mr. R.C.H. Gravesis docent belastingrecht aan de UvA en gerechtsjurist bij de rechtbank Gelderland. De auteur heeft dit opiniestuk op persoonlijke titel geschreven en spreekt geenszins (mede) namens zijn werkgevers
Bijgewerkt tot 4 april 2023

Het bestuursprocesrecht dient het belang van de rechtsbescherming. Met andere woorden: het dient ertoe de burger te beschermen ‘tegen het eenzijdige optreden van de – machtige(r) – overheid’.1 Dit geldt ook voor het fiscale procesrecht.2 Het zou naïef zijn te denken dat dit doel al is bereikt en dat het huidige belastingprocesrecht voorziet in een afdoend stelsel van rechtsbescherming.3 Niets is minder waar. Erger nog, ik denk dat de tijd rijp is voor hervormingen in het fiscale procesrecht, omdat anders het belang van de rechtsbescherming tekort wordt gedaan. Hierna bespreek ik enkele voorbeelden aan de hand van de termen aformeel en overformeel handelen.

Aformeel handelen

Het krioelt de laatste tijd van rechtszaken waarin procespartijen (de rechter incluis) structureel in strijd handelen met het fiscale procesrecht. Ik noem dat ‘aformeel handelen’.4 Een sprekend voorbeeld is het geval waarin de inspecteur structureel geen verweerschrift indient, terwijl dat op basis van de wet wel moet.5 Het is trouwens ook pertinent onjuist als de inspecteur te pas en te onpas pas rond tien dagen voorafgaand aan de zitting een verweerschrift indient, want ook dat is in strijd met de wet.6

Nog een voorbeeld van aformeel handelen is het geval waarin de gemachtigde ‘structureel’ denigrerende opmerkingen jegens de rechter maakt.7 Het behoeft geen betoog dat zo’n houding van een gemachtigde de rechtsbescherming niet ten goede komt en dus valt in de categorie ‘onkan’.

Overformeel handelen

Aan de andere kant van de fiscale procesrechtwereld staan gevallen waarin bijvoorbeeld een procespartij, de rechter of de wetgever onnodig formalistisch handelt. In de kerk noemen we mensen die achter elke boom een duivel zien ‘overgeestelijk’. Naar analogie van het woord overgeestelijk noem ik onnodig formalistisch handelen ook wel ‘overformeel handelen’. De lieve Heer behoede ons voor overformeel handelen in het belastingproces, want regels die onnodig formalistisch zijn dienen geen enkel doel en komen de rechtsbescherming dan ook niet ten goede.

Wat overformeel handelen betreft, vind ik dat de Hoge Raad het relatief goed doet.8 De Hoge Raad gebruikt bijvoorbeeld de term ‘belastingrechter’ in zijn uitspraken, terwijl volgens de wet de ‘bestuursrechter’ bevoegd is.9 Naar de letter van de wet is er dus niet zoiets als een belastingrechter, maar who cares? Potayto, potahto! We weten allemaal waar wij het over hebben en bovendien vind ik de term ‘belastingrechter’ toepasselijk, aangezien rechtbanken een apart belastingteam hebben.

In een relatief recente zaak spreekt de Hoge Raad zich uit tegen overformeel handelen.10 De zaak gaat over fouten in het dictum van een rechterlijke uitspraak. Het komt weleens voor dat de rechter in zijn of haar uitspraak een onjuist dictum opneemt. De rechter is bijvoorbeeld onbevoegd om van het geschil kennis te nemen (dictum: onbevoegdverklaring), maar in plaats daarvan verklaart de rechter het beroep niet-ontvankelijk.11 Hof Amsterdam handelde in principe juist: het dictum van de rechtbank bevatte een misslag, en daarom vernietigde het hof de rechtbankuitspraak. Toch beoordeelt de Hoge Raad de hofuitspraak als onjuist. Hij overweegt ‘dat vernietiging van een door de voorgaande rechter gedane uitspraak wegens een (vermeende) misslag in het dictum slechts aangewezen is indien de belangen van de appellant daarmee kunnen worden gediend’.12 Omdat ik geen voorstander ben van overformeel handelen, kan ik mij vinden in de uitspraak van de Hoge Raad.

Hoewel de Hoge Raad het relatief goed doet als het aankomt op overformeel handelen, zijn er over het hele spectrum van het fiscale proces nog punten van verbetering. Ik pleit onder andere ervoor dat alle rechtbanken werken met de termen ‘belanghebbende’ en ‘inspecteur’ of ‘heffingsambtenaar’ in plaats van ‘eiser’ of ‘eiseres’ en ‘verweerder’.13 Tijdens een cursus formeel belastingrecht leerde ik dat in 2005 goed is nagedacht over de terminologie. Daartegenover staat dat wij nu in 2023 leven, en er steeds meer geluiden opgaan voor genderneutraliteit. De termen ‘eiser’ en ‘eiseres’ zijn in ieder geval niet genderneutraal.

Daar komt bij dat in voorkomende gevallen uit dossierstukken niet valt op te maken of de belanghebbende een man of een vrouw is, omdat de dossierstukken alleen de initialen vermelden. Als op zitting ook nog alleen een ‘no cure no pay’-gemachtigde verschijnt die geen idee heeft wie zijn of haar cliënt(e) is, dan is de cirkel rond. Ik geef toe dat er in principe geen man overboord is als de rechter per abuis de term ‘eiser’ gebruikt voor een vrouwspersoon of ‘eiseres’ voor een manspersoon, maar de rechtspraak heeft wat genderneutraliteit betreft een maatschappelijke voorbeeldfunctie. Daarom vind ik het onnodig formalistisch om vast te blijven houden aan de terminologie die rond 2005 is afgesproken.

Een ander punt van verbetering gaat over het griffierecht. Nu wordt het enigszins technisch. Volgens de wet is een beroep niet-ontvankelijk als het griffierecht te laat is betaald,14 ook al is de betaaltermijn met maar één dag overschreden. Dat laat onverlet dat de uitspraak van de rechter, waarin staat dat het beroep niet-ontvankelijk is, in voorkomende gevallen lang op zich laat wachten. Een belanghebbende die op 20 februari 2008 een dag te laat het griffierecht betaalde, kreeg pas op 16 mei 2008 te horen dat het beroep niet-ontvankelijk was vanwege de late betaling van het griffierecht.15

Ik meen dat in het algemeen geen enkel belang is geschaad met de late betaling van het griffierecht als de rechter pas veel later het dossier oppakt. Daarom pleit ik ervoor dat een late betaling van het griffierecht niet tot niet-ontvankelijkverklaring leidt als de rechter (lees: de griffie) pas veel later (bijvoorbeeld een halfjaar later) dan de betaling naar het dossier kijkt. Wat dat betreft vind ik de wet te streng. Hier is sprake van overformeel handelen van de wetgever, omdat de harde regel in de wet voor overkill zorgt en dus de rechtsbescherming niet ten goede komt.

Slot

Uit de voorbeelden die ik hiervoor bespreek, blijkt dat aformeel en overformeel handelen hoogtij vieren in het belastingproces. Ik zie daarin een taak weggelegd voor de wetgever. Het is bijvoorbeeld aan de wetgever om de sanctie op het te laat betalen van griffierecht te versoepelen ingeval de rechter het dossier pas een lange tijd na de betaling oppakt. Ik hoop dat de wetgever op korte termijn in actie komt.

Gelukkig zal de fiscale procesrechtwereld niet stoppen met draaien als de wetgever niet snel in actie komt. Uit de rechtspraak die ik hiervoor bespreek, blijkt immers ook dat de rechter zo nodig optreedt tegen aformeel en overformeel handelen. De rechter weigerde de structureel beledigende gemachtigde en de Hoge Raad liet de uitspraak van het hof met een misslag in het dictum in stand, omdat een vernietiging van de hofuitspraak de belanghebbende niet zou baten.16 Er valt nog wat te winnen, bijvoorbeeld ten aanzien van de terminologie in rechtbankuitspraken (eiser, eiseres, belanghebbende). Het gaat dus niet slecht met het fiscale procesrecht, maar toch gebiedt het belang van de rechtsbescherming dat op korte termijn hervormingen worden doorgevoerd.