NTFR 2023/1066 - Hardheidsclausule in de Invorderingswet gewenst?

NTFR 2023/1066 - Hardheidsclausule in de Invorderingswet gewenst?

mMW
mr. M. Witteveenwerkzaam als senior manager belastingadvies bij BDO Tax & Legal, Den Haag
Bijgewerkt tot 4 juli 2023

De heffing van belasting kent sinds jaar en dag de hardheidsclausule (art. 63 AWR), waarmee in schrijnende gevallen de wet terzijde kan worden gesteld.

Bij de inning van belastingen daarentegen is de hardheidsclausule tot op heden niet van toepassing. De toeslagenaffaire en de daaropvolgende maatschappelijke discussie over het meer toepassen van de menselijke maat hebben echter geleid tot de vraag of de hardheidsclausule niet moet worden uitgebreid naar de Invorderingswet1. Als reactie daarop heeft de staatssecretaris aangegeven dat de Invorderingswet en het daarbij behorende beleid in beginsel al de nodige c.q. voldoende ruimte geeft om rekening te houden met bijzondere omstandigheden. Desondanks zou een hardheidsclausule een extra toevoeging kunnen zijn.2 Inmiddels is aangekondigd dat de hardheidsclausule inderdaad in 2024 zal worden ingevoerd.3

Als reactie op de invoering van de hardheidsclausule is in de literatuur diverse malen de vraag gesteld of deze invoering niet overbodig is.4 Naar mijn mening is dat niet zo en kan de hardheidsclausule, ook als deze slechts in uitzonderingssituaties nodig zou zijn, toch een extra waarborg bieden.

Huidige invulling kwijtscheldingsbeleid

Met de invoering van de hardheidsclausule in de Invorderingswet zal de minister bevoegd worden de wet bij een onbillijkheid van overwegende aard terzijde te stellen.5 De eerste vraag die opkomt bij het beoordelen van de noodzaak van een hardheidsclausule is dan ook welke ruimte de wet de ontvanger nu al geeft.

Uitstel van betaling en kwijtschelding van belasting is opgenomen in art. 25 en 26 Invorderingswet 1990 (Iw 1990). Het betreffen beide ‘kan’-bepalingen: het is aan de ontvanger om uitstel of kwijtschelding al dan niet te verlenen. Deze mogelijkheden worden vervolgens nader uitgewerkt in de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 (Uitv.reg. IW 1990). Bij kwijtschelding valt daarbij op dat dit vooral heeft geleid tot het uitsluiten van een aantal gevallen waarbij de ontvanger géén kwijtschelding mag verlenen (art. 8 Uitv.reg. IW 1990). Bijvoorbeeld indien het feit dat het niet betalen van de aanslag aan de belastingplichtige6 is toe te rekenen. Wat aan de belastingplichtige is toe te rekenen is vanzelfsprekend voor discussie vatbaar. Maar valt de belastingplichtige in kwestie niet onder een van de beperkende uitzonderingen, dan heeft de ontvanger, althans wettelijk gezien, alle ruimte om naar eigen believen maatwerk te verlenen.

Deze wettelijke ruimte wordt vervolgens beleidsmatig ingeperkt, doordat de ontvanger gebonden is aan het beleid dat hem van hogerhand wordt opgelegd. Dit beleid is met name vastgelegd in de Leidraad Invordering 2008 (Leidr. Inv.).7 Naast een herhaling c.q. uitbreiding van situaties waarin geen kwijtschelding wordt verleend,8 wordt de beleidsruimte die de Leidraad geeft vooral bepaald door de omvang van het vermogen en de betalingscapaciteit van de belastingplichtige. Heeft de belastingplichtige volgens de voorgeschreven rekenmethodiek van de Belastingdienst voldoende capaciteit, dan wordt in beginsel geen verder uitstel of kwijtschelding verleend.

Bij de berekening van die betalingscapaciteit speelt overigens de hardheidsclausule ook nu al een kleine rol, zij het via een afslag naar het civiele recht. Bij de berekening van de betalingscapaciteit wordt namelijk de beslagvrije voet berekend. Dat is dat deel van het inkomen dat een belastingplichtige nodig heeft om niet onder het bestaansminimum uit te komen. De beslagvrije voet wordt berekend volgens vaste richtlijnen, maar mocht dit leiden tot een kennelijk onredelijke hardheid, dan kan men de kantonrechter verzoeken de beslagvrije voet te verhogen.9 Dit speelt zich echter wel af op het punt dat de invordering van belastingschulden al in de executiefase is beland. Een gang naar de (civiele) rechter is noodzakelijk.

Afwijkend beleid in geval van ‘nood’

Voor zover het reguliere beleid onvoldoende ruimte geeft voor noodgevallen, is het gebruikelijk dat de staatssecretaris tijdelijk versoepelde maatregelen treft. Het meest recente voorbeeld is de coronacrisis. Dit heeft niet alleen geleid tot een ruim uitstelbeleid, maar het beleid voorziet ook nog tijdelijk tot een soepelere houding in geval van saneringsakkoorden.10

Geen kwijtschelding, maar ook geen invordering

Als er volgens wet en beleid geen kwijtschelding mogelijk is, maar de ontvanger voortzetting van de invordering niet gewenst vindt, kan de ontvanger nog besluiten geen verdere maatregelen te nemen (ook wel ‘niet verder bemoeilijken’ genoemd). De belastingschuld blijft vooralsnog wel bestaan, hoewel er geen actieve invorderingsmaatregelen meer worden genomen (par. 26.6 Leidr. Inv.). Aan deze beslissing kunnen voorwaarden worden gesteld, bijvoorbeeld dat uit te betalen bedragen gedurende een bepaalde periode nog worden verrekend. Indien de belastingplichtige gedurende de door de ontvanger te stellen termijn aan diens voorwaarden voldoet, wordt de belastingaanslag na deze termijn buiten invordering gesteld.

Evenredigheidsbeginsel en/of 4:84 AWB

Komt de ontvanger er niet uit met de al deze (beleids)mogelijkheden, dan resteert nog toepassing van de algemene beginselen van bestuur, c.q. toepassing van art. 4:84 Awb. Art. 4:84 Awb is tweeledig. Enerzijds verplicht het bestuursorganen te handelen conform beleidsregels. Anderzijds geeft het bestuursorganen de mogelijkheid af te wijken van een beleidsregel als deze voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Hoewel art. 4:84 Awb formeel is uitgesloten van toepassing bij de Invorderingswet (art. 1 lid 2 Iw 1990), is deze bepaling beleidsmatig alsnog van toepassing verklaard (par. 1.1.5a Leidr. Inv.).

Ook de overige algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn expliciet van toepassing bij het uitvoeren van invorderingsbeleid. Bij het verlenen van maatwerk voor schrijnende gevallen kan dan met name gedacht worden aan het evenredigheidsbeginsel dat is gecodificeerd in art. 3:4 lid 2 Awb: de gevolgen van een te nemen besluit moeten wel in verhouding staan tot het te bereiken doel.

En dan toch een hardheidsclausule?

Coördinatie van beleid

Niet verder bemoeilijken moeilijker dan gedacht

Rechtsbescherming bij toepassing hardheidsclausule

Tot slot