Ambtshalve vermindering gepensioneerde afgewezen omdat sprake is van nieuwe jurisprudentie

Ambtshalve vermindering gepensioneerde afgewezen omdat sprake is van nieuwe jurisprudentie

Gegevens

Nummer
2023/1369
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2023:4043
Rubriek
Arbeid, loon en resultaat
Relevante informatie

Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en was vroeger werkzaam voor een bedrijf en heeft als zodanig deelgenomen aan het United Nations Joint Staff Pension Fund (het UNJSPF). Belanghebbende heeft over de jaren 2015 tot en met 2018 het gekapitaliseerde bedrag van de pensioenuitkering in zijn aangiftes opgevoerd als bezitting in box 3. De inspecteur heeft de aanslagen overeenkomstig de aangiften vastgesteld. Naar aanleiding van een herziene aangifte heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2016 ambtshalve verminderd. Belanghebbende heeft tegen de aanslagen IB/PVV geen bezwaar gemaakt. Belanghebbende heeft verzocht om de aanslagen te verminderen. Dit was nadat de Hoge Raad op 18 oktober 2019 een arrest had gewezen over belastingheffing over pensioenuitkeringen uit pensioenaanspraken bij UNJSPF (NTFR 2019/2590). De inspecteur heeft de verzoeken afgewezen. In geschil is of het arrest uit 2019 kwalificeert als nieuwe jurisprudentie in de zin van art. 45aa Uitv reg IB 2001. De inspecteur is van mening dat sprake is van nieuwe jurisprudentie als bedoeld in de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting. De rechtbank overweegt dat de Hoge Raad in het arrest uit 2009 heeft geoordeeld dat een deel van de pensioenuitkeringen is vrijgesteld op grond van de overgangsregeling in art. 38 Wet LB 1964. Volgens de Hoge Raad had art. 38 voorrang op art. 3.82 Wet IB 2001, waarin is bepaald dat pensioenuitkeringen tot het loon worden gerekend. Naar aanleiding van het arrest uit 2009 heeft de wetgever besloten dat art. 38 Wet LB 1964 kwam te vervallen per 1 januari 2010. De wetgever vond een dubbele vrijstelling bij pensioenen, te weten dat zowel de pensioenaanspraak als de pensioenuitkering onbelast is, onwenselijk. De rechtbank is van oordeel dat het arrest uit 2019 als nieuwe jurisprudentie in de zin van de art. 45aa Uit reg IB 2001 moet worden beschouwd. In het arrest van 2019 heeft de Hoge Raad namelijk voor het eerst de rechtsnorm geëxpliciteerd die voortvloeit uit de toepassing van het overgangsrecht in samenhang met art. 11 Wet LB 1964 op de gegeven feitelijke situatie. De Hoge Raad had deze rechtsnorm nog niet eerder geëxpliciteerd. Dat de procedure die heeft geleid tot het arrest uit 2019 is gestart in 2013, maakt het oordeel evenmin anders, aangezien maatgevend is wanneer de Hoge Raad een arrest heeft gewezen. In dit geval waren de aanslagen in 2019 onherroepelijk waardoor uitsluitend relevant is of het arrest uit 2019 kwalificeert als nieuwe jurisprudentie. De inspecteur heeft de verzoeken om ambtshalve vermindering dan ook terecht afgewezen.

(Beroep ongegrond.)