Betaalde btw bij hedge niet aangemerkt als prijsvermindering

Betaalde btw bij hedge niet aangemerkt als prijsvermindering

Gegevens

Nummer
2024/581
Publicatiedatum
2 april 2024
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2024:635
Rubriek
Omzetbelasting
Relevante informatie
Wet Omzetbelasting 1968

Belanghebbende heeft een concessie voor het beschikbaar maken en houden van de Hogesnelheidslijn in Nederland (HSL-zuid) tot 31 maart 2031. Hiervoor heeft belanghebbende in 2001 een DBFM-overeenkomst (design, build, finance and maintain) gesloten met het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: het ministerie). Voor de werkzaamheden die belanghebbende op grond van de DBFM-overeenkomst moet verrichten, heeft zij recht op zogeheten beschikbaarheidsvergoedingen. Die vergoedingen ontvangt belanghebbende sinds de oplevering van HSL-zuid in 2006. De beschikbaarheidsvergoedingen (exclusief omzetbelasting) worden per periode berekend aan de hand van een formule. In de DBFM-overeenkomst is afgesproken dat belanghebbende het renterisico dat zij loopt door een kredietfaciliteit met variabele interest die zij voor de financiering van de HSL-zuid heeft afgesloten zelf extern in de markt moest afdekken (hedgen). Voor de periode vanaf 31 maart 2007 zijn belanghebbende en het ministerie in de DBFM-overeenkomst een zogeheten Hedging Adjustment Payment (HAP) overeengekomen. In het derde kwartaal van 2017 heeft belanghebbende, exclusief omzetbelasting, een HAP van € 9.113.990 aan het ministerie gedaan. In haar aangifte heeft belanghebbende in verband daarmee een bedrag van € 1.913.938 aan omzetbelasting als vermindering van de verschuldigde belasting verwerkt. De inspecteur heeft dat bedrag van belanghebbende nageheven. In geschil is of de door belanghebbende verrichte HAP aan het ministerie een negatieve component is van de vergoeding voor de belaste handelingen die belanghebbende verricht op grond van de DBFM-overeenkomst. Naar het oordeel van het hof houdt de HAP geen rechtstreeks verband met de belaste handelingen die belanghebbende jegens het ministerie verricht op grond van de DBFM-overeenkomst. Daarom is die betaling niet aan te merken als een negatieve component van de vergoeding voor de belaste handelingen die belanghebbende voor het ministerie verricht ingevolge de DBFM-overeenkomst. Redengevend voor dat oordeel is dat de regeling over de HAP in de DBFM-overeenkomst geheel is losgekoppeld van de formule om de beschikbaarheidsvergoedingen te berekenen. Het eigenstandige karakter van de HAP vindt bevestiging in de omstandigheid dat zij separaat van de betaling van de beschikbaarheidsvergoedingen worden afgewikkeld. Zij houden strikt genomen ook geen verband met de werkzaamheden die belanghebbende ingevolge de DBFM-overeenkomst dient te verrichten, maar met de rentestand (een externe factor). Doorslaggevend is de contractuele vormgeving van de afspraken tussen belanghebbende en het ministerie in de DBFM-overeenkomst.

(Hoger beroep ongegrond.)