A-G Kokott: criteria voor vrijstelling bedrijfspensioenfondsen

A-G Kokott: criteria voor vrijstelling bedrijfspensioenfondsen

Gegevens

Nummer
2024/583
Publicatiedatum
2 april 2024
Auteur
Redactie
Rubriek
Omzetbelasting
Relevante informatie
Art. 135 lid 1 onder g BTW-richtlijn, art. 11 lid 1 onder i 3° Wet OB 1968

Deze conclusie heeft betrekking op een zestal door rechtbank Gelderland gestelde prejudiciële vragen over bedrijfspensioenfondsen.  De belangrijkste vraag is of en onder welke voorwaarden bepaalde bedrijfspensioenfondsen als gemeenschappelijke beleggingsfondsen in de zin van art. 135 lid 1 onder g BTW-richtlijn (art. 11 lid 1 onder i,3° Wet OB 1968) moeten worden aangemerkt. Nederland heeft de aan de orde zijnde bedrijfspensioenfondsen tot nu toe niet als gemeenschappelijke beleggingsfondsen aangemerkt en gaat er daarom van uit dat de voor die fondsen verrichte beheersdiensten aan de btw zijn onderworpen.

A-G Kokott concludeert dat een gemeenschappelijk beleggingsfonds een fonds is dat grotendeels voldoet aan de criteria genoemd in de icbe-richtlijn. De voorwaarden hiervoor zijn met name dat het beleggingsfonds voor het publiek toegankelijk is, dat er een terugbetalingsverplichting bestaat die vergelijkbaar is met die van een icbe en dat de beleggers een vergelijkbaar beleggingsrisico lopen. Dit laatste hangt voornamelijk af van de vraag of de pensioentoezegging voorziet in hoofdzakelijk gegarandeerde uitkeringen of in uitkeringen die afhankelijk zijn van de ontwikkeling van het rendement van de beleggingen.

Voor de toepassing van art. 135 lid 1 onder g BTW-richtlijn moet bij fondsen die geen icbe zijn, niet uitsluitend worden beoordeeld of deze vergelijkbaar zijn met een icbe, maar ook of zij vergelijkbaar zijn met andere fondsen die geen icbe zijn, maar door de lidstaat niettemin als gemeenschappelijke beleggingsfondsen worden beschouwd. De lidstaat kan het beheer van dergelijke gemeenschappelijke beleggingsfondsen vrijstellen, mits het neutraliteitsbeginsel in acht wordt genomen.

Conclusie A-G Kokott 14 maart 2024, ECLI:EU:C:2024:243 (gevoegde zaken C-639/22 t/m C-644/21