Aanvraag Wajong-uitkering geen voorwaarde voor toepassing jonggehandicaptenkorting
Aanvraag Wajong-uitkering geen voorwaarde voor toepassing jonggehandicaptenkorting
Gegevens
- Nummer
- 2024/621
- Publicatiedatum
- 8 april 2024
- Auteur
- Redactie
- Rubriek
- Inkomstenbelasting diversen
- Relevante informatie
Bij beslissing van 12 juni 2019 heeft het UWV aan belanghebbende een Wajong-uitkering toegekend. Het UWV heeft aan belanghebbende meegedeeld dat zij arbeidsongeschikt is vanaf haar achttiende jaar, maar dat een Wajong-uitkering niet eerder kan ingaan dan één jaar voor de datum van de aanvraag en de uitkering daarom met ingang van 19 februari 2018 werd toegekend. Belanghebbende heeft bij brief aan de inspecteur verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslag en daarbij aangegeven dat zij aanspraak maakt op de jonggehandicaptenkorting, hetgeen door de inspecteur is afgewezen. Belanghebbende voert in hoger beroep aan dat zij op basis van de beslissing van het UWV recht heeft op een Wajong-uitkering en dat deze is toegekend met terugwerkende kracht tot de leeftijd van achttien jaar. De uitkering wordt echter pas uitbetaald vanaf één jaar voorafgaand aan de aanvraag van deze uitkering. Aangezien zij in 2016 recht had op een Wajong-uitkering, zou zij voor dat jaar ook in aanmerking moeten komen voor de jonggehandicaptenkorting. Het hof acht zowel de geschiedenis van de totstandkoming van art. 8.16a Wet IB 2001 als de bedoeling van de wetgever van belang. Gelet hierop is het hof van oordeel dat het criterium voor toekenning van de jonggehandicaptenkorting in de zin van art. 8.16a Wet IB 2001 ruim dient te worden geïnterpreteerd. Allereerst omdat op basis van de wetsgeschiedenis is beoogd een fiscale tegemoetkoming te bieden aan belastingplichtigen die beperkte mogelijkheden hebben om via werk te komen tot een verbetering van hun inkomenspositie. Daarnaast omdat met ingang van 2004 het recht op de toekenning van de jonggehandicaptenkorting is uitgebreid tot situaties waarin sprake is van een zogenaamd ‘slapend recht’ op een Wajong-uitkering. Ingevolge de bepalingen uit de afdeling van het hoofdstuk van de Wajong heeft de jonggehandicapte recht op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering zodra hij onafgebroken 52 weken, onmiddellijk volgend op de dag waarop de jonggehandicapte de leeftijd van zeventien jaar bereikt, arbeidsongeschikt is geweest, mits hij na afloop van dat tijdvak nog arbeidsongeschikt is. Belanghebbende had daarom in 2016 recht op toekenning van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. Naar het oordeel van het hof kan niet als voorwaarde voor de toepassing van de jonggehandicaptenkorting worden gesteld dat een aanvraag voor een Wajong-uitkering in 2016 is ingediend, zoals de inspecteur betoogt. Met de wijziging van art. 8.16a Wet IB 2001 per 1 januari 2010 is voorts ook niet beoogd een zodanige (extra) voorwaarde in te voeren voor toekenning van de jonggehandicaptenkorting, maar is juist opnieuw een verruiming van deze toekenning bedoeld te bereiken. Ook in die lijn past het niet om bedoelde voorwaarde te stellen aan de toekenning van de jonggehandicaptenkorting. Het hof komt tot het oordeel dat belanghebbende voor het jaar 2016 recht heeft op de jonggehandicaptenkorting.
(Hoger beroep gegrond.)