Vermindering schenkbelasting terecht geweigerd omdat wederzijdse dwaling niet is onderbouwd

Vermindering schenkbelasting terecht geweigerd omdat wederzijdse dwaling niet is onderbouwd

Gegevens

Nummer
2024/664
Publicatiedatum
15 april 2024
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2024:2143
Rubriek
Successiewet
Relevante informatie
Art. 35b SW, Art. 53 SW, Art. 6:228 BW

Op 29 september 2014 hebben de ouders van belanghebbende aan elk van hun drie kinderen 25 certificaten in bv X geschonken. De certificaten behoorden bij de ouders tot een aanmerkelijk belang. Bij de schenking is een beroep gedaan op de bedrijfsopvolgingsregeling. Bij het opleggen van de aanslag schenkbelasting is rekening gehouden met een voorwaardelijke vrijstelling van de BOR. In 2017 is de vader van belanghebbende overleden. De drie kinderen en de moeder hebben na het overlijden een overeenkomst ter zake van dwaling getekend. Hierin staat dat partijen zich niet bewust zijn geweest dat de onderneming binnen vijf jaar failliet zou kunnen gaan en van het feit dat als de onderneming binnen vijf jaar failliet zou kunnen gaan niet aan het voortzettingsvereiste van de BOR wordt voldaan. Bij de schenking is geen rekening gehouden met een mogelijke verarming van de begiftigden. Wanneer wel rekening was gehouden met die mogelijke verarming zou de overeenkomst van schenking nooit tot stand zijn gekomen. Hierna zijn de aandelen terug geleverd aan de moeder. Kort hierna is bv X failliet verklaard. De inspecteur heeft een navorderingsaanslag schenkbelasting opgelegd waarbij de voorwaardelijke vrijstelling van de BOR is komen te vervallen.

In geschil is of belanghebbende een beroep op dwaling toekomt. De rechtbank oordeelt dat de dwaling zich heeft voorgedaan indien zowel de ouders als de kinderen ten tijde van de schenking in de veronderstelling verkeerden dat een faillissement van bv X binnen vijf jaar niet zou leiden tot het vervallen van de BOR. Een dergelijke veronderstelling kan zich alleen hebben voorgedaan indien de ouders en de kinderen ten tijde van de schenking rekening hielden met de mogelijkheid van een faillissement van bv X binnen vijf jaar na de schenking. Vervolgens oordeelt de rechtbank dat belanghebbende onvoldoende aanknopingspunten heeft verschaft dat die veronderstelling ten tijde van de schenking bestond. Zo heeft de toenmalige adviseur verklaard dat ten tijde van de schenking geen reëel risico op faillissement bestond en hebben de ouders en kinderen verklaard dat zij bij de schenking niet bewust zijn geweest dat de onderneming binnen vijf jaar failliet zou kunnen gaan. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep op vernietiging van de schenking wegens wederzijdse dwaling wordt geacht te zijn voorgewend. Er kan daarom geen recht op vermindering van de aanslagen worden ontleend.

(Beroep ongegrond.)