Inspecteur heeft een redelijke schatting gemaakt van verzwegen ontvangsten van stichting

Inspecteur heeft een redelijke schatting gemaakt van verzwegen ontvangsten van stichting

Gegevens

Nummer
2024/669
Publicatiedatum
15 april 2024
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:RBDHA:2023:19834
Rubriek
Arbeid, loon en resultaat
Relevante informatie
Art. 3.96 Wet IB 2001, Art. 2 Wet LB, Art. 16 AWR, Art. 25 AWR, Art. 27e AWR, Art. 55 AWR, Art. 67d AWR, Art. 67e AWR

Belanghebbende is werkzaam geweest bij een stichting opgericht op 12 maart 2015. De activiteiten van de stichting bestonden uit het bieden van psychosociale intensieve therapeutische hulpverlening. In 2020 is gestart met een strafrechtelijk onderzoek tegen belanghebbende en de stichting en vervolgens is gestart met een boekenonderzoek bij de stichting. Per brief van 15 juli 2020 heeft de inspecteur belanghebbende geïnformeerd over de voorlopige conclusies naar aanleiding van het boekenonderzoek. Nadat de definitieve aanslag IB/PVV 2018 op 12 september 2019 conform de aangifte is opgelegd, is na een kennisgeving daaromtrent, op 14 april 2021 een navorderingsaanslag opgelegd, waarbij rekening is gehouden met constateringen in het boekenonderzoek bij de stichting (onder meer een door belanghebbende ontvangen vrijwilligersvergoeding, overboekingen naar de rekening van belanghebbende vanuit de stichting en diverse betalingen aan onder meer restaurants en Gall&Gall). Bij het vaststellen van de definitieve aanslag IB/PVV voor het jaar 2019 is afgeweken van de ingediende aangifte en is rekening gehouden met constateringen in het boekenonderzoek bij de stichting (zie hiervoor). Voor beide jaren is tevens een vergrijpboete opgelegd van 50% van de correcties en is een beschikking belastingrente afgegeven. In geschil is of de navorderingsaanslag 2018, de aanslag 2019, de rentebeschikkingen en de boetebeschikkingen terecht zijn opgelegd. De rechtbank acht aannemelijk dat de inspecteur eerst naar aanleiding van het boekenonderzoek reden had om nader onderzoek in te stellen naar de aangifte over het jaar 2018 van belanghebbende. Daarmee is er voor het jaar 2018 sprake van een navordering rechtvaardigend nieuw feit. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende de verrichte werkzaamheden bij de stichting beroepshalve uitvoerde en dat belanghebbende gelet op de aard van zijn werkzaamheden binnen de stichting, alsmede de bevoegdheden die hij had en de positie die hij bekleedde binnen de stichting zijn werkzaamheden dan ook beroepshalve heeft uitgevoerd en geen sprake was van vrijwilligerswerk. Niet in geschil is dat belanghebbende een vrijwilligersvergoeding van € 1.300 (2018) en € 375 (2019) heeft ontvangen. Aangezien belanghebbende voor de werkzaamheden ook een vergoeding ontving, is aannemelijk dat sprake was van een dienstbetrekking. De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende daarnaast nog andere vergoedingen uit de stichting ontving. Gelet op hetgeen de inspecteur daartoe heeft aangevoerd en de bevindingen uit het boekenonderzoek is de rechtbank van oordeel dat de naar de bankrekening van belanghebbende overgemaakte gelden, de contante opnamen en de creditcardbetalingen aan belanghebbende zijn toegekomen en dat deze aangemerkt moeten worden als een vergoeding voor de werkzaamheden die belanghebbende binnen de stichting heeft verricht. Belanghebbende heeft dan ook niet de vereiste aangiften gedaan en de bewijslast moet met toepassing van art. 27e lid 1 AWR worden omgekeerd. De bewijslast om te doen blijken dat de navorderingsaanslag en de aanslag naar te hoge bedragen zijn vastgesteld ligt dan bij belanghebbende, zodat het niet kunnen overleggen van bewijs voor rekening en risico van belanghebbende komt. De (navorderings)aanslag moet dan nog wel gebaseerd zijn op een redelijke schatting van het inkomen van belanghebbende. Daarvan is hier sprake. De boeten zijn tevens terecht opgelegd. Wel vindt matiging van de boeten wegens overschrijding van de redelijke termijn plaats en kent de rechtbank een vergoeding van immateriële schade toe wegens overschrijding van de redelijke termijn, alsmede een proceskostenvergoeding.

(Beroep ongegrond.)