Prejudiciële vraag over berekening heffingskortingen als in niet-Nederlandse periode niet-Nederlands inkomen is genoten

Prejudiciële vraag over berekening heffingskortingen als in niet-Nederlandse periode niet-Nederlands inkomen is genoten

Gegevens

Nummer
2024/693
Publicatiedatum
18 april 2024
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2024:467
Rubriek
Internationaal en Europees
Relevante informatie
Art. 7.8 Wet IB 2001, Art. 8.1 Wet IB 2001, Art. 8.10 Wet IB 2001, Art. 8.11 Wet IB 2001, Art. 8.14a Wet IB 2001

Belanghebbende woonde in 2020 tussen 1 januari en 31 juli in Nederland. Tussen 31 juli en 31 december 2020 woonde belanghebbende in Brazilië. Het loon over de binnenlandse periode bedroeg € 29.972. Het loon in de buitenlandse periode bedroeg € 21.597. In geschil is de hoogte van de arbeidskorting (AK), de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) en de algemene heffingskorting (AHK) waar belanghebbende recht op heeft. De AK en IACK zijn afhankelijk van het arbeidsinkomen, de AHK is afhankelijk van het box 1-inkomen. Belanghebbende stelt dat het in de buitenlandse periode genoten loon niet tot het arbeidsinkomen of box 1-inkomen behoort. De inspecteur meent van wel.

De rechtbank maakt een analyse van de wetsgeschiedenis en de jurisprudentie. De rechtbank komt tot de conclusie dat uit de wet niet duidelijk blijkt of het begrip arbeidsinkomen zo moet worden uitgelegd dat daaronder mede moet worden begrepen het inkomen die door een niet-inwoner zijn genoten en die niet in Nederland belastbaar zijn. Uit de bepalingen omtrent de AK en de IACK is af te leiden dat blijkens de nieuwe wettekst het niet langer een belemmering is om in de berekening voor de AK inkomsten te betrekken waarvan Nederland het heffingsrecht niet heeft. Het lijkt er alleen op dat wel vereist is dat in die periode waarin die inkomsten zijn gegenereerd sprake moet zijn van enige binnenlandse of buitenlandse belastingplicht. Dit lijkt ook te gelden voor de AHK. Ook kan niet eenduidig de conclusie worden getrokken of voor het premiedeel van de heffingskortingen hetzelfde geldt.

De rechtbank komt tot het voorlopige oordeel dat er geen grond is om voor het IB-deel en het premiedeel van de AK en de IACK en het premiedeel van de AHK ook de niet-Nederlandse inkomsten van belanghebbende uit de buitenlandse periode mee te tellen. De rechtbank houdt de zaak echter aan om de volgende prejudiciële vraag aan de Hoge Raad te stellen:

‘Hoe moet het inkomstenbelastingdeel en het premiedeel van de arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en het premiedeel van de algemene heffingskorting worden berekend voor een persoon die slechts een gedeelte van het jaar belastingplichtig is in Nederland en in de niet-Nederlandse periode niet-Nederlands inkomen heeft genoten?’

(Rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.)