Terecht niet gehoord omdat uitstelverzoek niet redelijk was

Terecht niet gehoord omdat uitstelverzoek niet redelijk was

Gegevens

Nummer
2024/715
Publicatiedatum
22 april 2024
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2024:2447
Rubriek
Formeel belastingrecht
Relevante informatie
Art. 3.148 Wet IB 2001, Art. 9.6 Wet IB 2001, Art. 45aa Uitv reg IB 2001, Art. 7:3 Awb

Aan belanghebbende is voor het jaar 2009 een navorderingsaanslag IB/PVV opgelegd. Belanghebbende heeft hiertegen geprocedeerd. Bij hof Den Haag is een compromis gesloten waarbij de stakingswinst wordt vastgesteld op € 100.000. Over het jaar 2017 is een aanslag IB/PVV opgelegd van nihil. Belanghebbende heeft hiertegen geprocedeerd, maar op 29 juni 2021 heeft de rechtbank het beroep hiertegen ongegrond verklaard. Op 9 september 2022 heeft belanghebbende voor de vijfde maal een aangifte IB/PVV 2017 ingediend. De inspecteur heeft dit behandeld als een verzoek ambtshalve vermindering en het verzoek afgewezen. Belanghebbende is in bezwaar gekomen. Belanghebbende heeft aangegeven dat hij in bezwaar gehoord wenst te worden. Hij heeft tevens verzocht om het bezwaar aan te houden in verband met lopende verzoeken. De inspecteur heeft op 28 februari 2023 drie data voorgesteld waarop het hoorgesprek kan worden gehouden. Belanghebbende heeft wederom verzocht om uitstel in verband met lopende verzoeken bij hof Den Haag, de ex-boekencontroleur, ex-klachtbehandelaar, de rechtbank, de Ombudsman, de staatssecretaris en de advocaat. Op 10 maart 2023 wordt belanghebbende opnieuw uitgenodigd voor een hoorgesprek. Belanghebbende reageert met de stelling dat een hoorgesprek prematuur is. De inspecteur heeft daarna uitspraak op bezwaar gedaan zonder te horen.

De rechtbank oordeelt dat het hoorrecht niet geschonden is. De inspecteur heeft tweemaal data voor een hoorzitting voorgesteld. De inspecteur heeft belanghebbende gelegenheid gegeven met een alternatieve datum te komen. Belanghebbende heeft daarvan geen gebruik gemaakt. Dat belanghebbende heeft verzocht om uitstel omdat hij nog reacties wachtte van diverse instanties, maakt het oordeel niet anders. Er is geen sprake van een redelijk verzoek om uitstel, temeer omdat het gaat om herhaalde verzoeken die door de desbetreffende instanties zijn afgewezen.

De rechtbank oordeelt vervolgens dat het verzoek om ambtshalve vermindering terecht is afgewezen. Hof Den Haag is uitgegaan van een staking in 2009 en heeft voor dat jaar een stakingswinst in aanmerking genomen. Die uitspraak staat onherroepelijk vast. Daarom heeft tussen partijen rechtens te gelden dat belanghebbende in 2009 zijn onderneming heeft gestaakt en in dat jaar de fiscale afrekening heeft plaatsgevonden.

(Beroep ongegrond.)