Vastgestelde box 3-heffing na rechtsherstel niet te hoog; wel recht op rentevergoeding

Vastgestelde box 3-heffing na rechtsherstel niet te hoog; wel recht op rentevergoeding

Gegevens

Nummer
2024/728
Publicatiedatum
23 april 2024
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2024:2188
Relevante informatie
Art. 1 EP EVRM, Art. 14 EVRM, Art. 13 EVRM, Art. 8:73 Awb

Belanghebbende ontvangt AOW en pensioen van het ABP en ING. Zijn box 1-inkomen in de jaren 2018 – 2020 was telkens rond de € 19.000. Daarnaast had belanghebbende in die jaren bank- en spaartegoeden van rond de € 330.000. De box 3-heffing voor de jaren 2018 – 2020 is respectievelijk € 3.570, € 3.461 en € 3.178. Na toepassing van de Wet rechtsherstel box 3 is de heffing respectievelijk € 103, € 63 en € 26. In geschil is of er, gelet op het Kerstarrest, afdoende rechtsherstel is geboden.

De rechtbank oordeelt dat alleen sprake kan zijn van mogelijke schending van art. 1 EP EVRM en 14 EVRM indien het werkelijk behaalde rendement op de box 3-inkomsten lager is dan het bij de aanslag in aanmerking genomen rendement. Voor het jaar 2018 is het werkelijke rendement (€ 469) hoger dan het in aanmerking genomen rendement (€ 344). Voor het bieden van rechtsherstel bestaat geen aanleiding. Voor 2019 en 2020 is het werkelijke rendement (€ 202 respectievelijk € 86) lager dan het in aanmerking genomen rendement (€ 210 respectievelijk € 88). De verschillen zijn echter niet significant. Naar het oordeel van de rechtbank kan bij de beantwoording van de vraag of voldoende rechtsherstel is geboden een marge in aanmerking worden genomen. Het geboden rechtsherstel is binnen die marge gebleven waardoor geen aanleiding bestaat om nader rechtsherstel te bieden. De rechtbank komt vervolgens tot de conclusie dat, gelet op de inkomsten in box 1 en box 3, geen sprake is van een individuele en buitensporige last.

Belanghebbende heeft verzocht om rentevergoeding over de teruggaaf van de box 3-heffing die is verleend naar aanleiding van de box 3-heffing. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende op grond van art. 13 EVRM recht heeft op een rentevergoeding. Daarin is bepaald dat bij een schending van de EVRM-vrijheden recht bestaat op een passende voorziening. Onderdeel van de voorziening is een rentevergoeding over de periode dat belanghebbende niet heeft kunnen beschikken over het betaalde bedrag aan belasting waarover in strijd met het EVRM is geheven. Met overeenkomstige toepassing van art. 8:73 Awb wordt een schadevergoeding toegekend ter hoogte van de wettelijke rente over de periode tussen datum van betaling van de belasting en de datum van teruggaaf.

(Beroepen gegrond.)