Geen hogere inbrengwaarde autoshowroom; beroep foutenleer en vertrouwensbeginsel faalt

Geen hogere inbrengwaarde autoshowroom; beroep foutenleer en vertrouwensbeginsel faalt

Gegevens

Nummer
2024/819
Publicatiedatum
8 mei 2024
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2023:3589
Rubriek
Arbeid, loon en resultaat
Relevante informatie
Art. 3.92 Wet IB 2001

Belanghebbende en zijn broer zijn maten in een maatschap dat een bedrijfsruimte verhuurt aan een autogaragebedrijf (de bv). Belanghebbende had een indirect aanmerkelijk belang in de bv, waarvan de aandelen in 2015 zijn verkocht. Over de aangifte IB/PVV 2001 zijn vragen gesteld over het ter beschikking gestelde vermogen. In de jaarrekening 2001 staat een aanschafwaarde van € 1.490.710. In reactie heeft de gemachtigde een taxatierapport 2002 toegezonden met een vastgestelde waarde van € 2.430.000. In 2020 heeft een hernieuwde taxatie plaatsgevonden en is de waarde vastgesteld op € 2.320.000. In de aangifte IB/PVV 2015 heeft belanghebbende een verlies uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen van € 313.165 in aanmerking genomen. De inspecteur is daarvan afgeweken en uitgegaan van de waarde per 1 januari 2001 van € 1.490.710. In geschil is de vraag of op grond van de foutenleer de waarde in het economische verkeer per 1 januari 2001 op een hoger bedrag gesteld kan worden dan € 1.490.710. In hoger beroep geeft belanghebbende aan dat in 2015 een verlies uit tbs in aanmerking genomen kan worden omdat de onroerende zaak per 1 januari 2001 meer waard was dan in de aangifte 2001 staat, vandaar dat de inbrengwaarde via de foutenleer gecorrigeerd dient te worden in het jaar 2015. Belanghebbende stelt dat de betaalde huursom per 1 januari 2001 niet maatgevend kan zijn, maar dat een hogere huurwaarde zou moeten gelden is door belanghebbende niet aannemelijk gemaakt. Sterker nog, het hof vindt aannemelijk dat de huurwaarde lager moet zijn zoals de rijkstaxateur uiteen heeft gezet. Al met al komt het erop neer dat de taxatie 2002 en de taxatie 2020 geen onderbouwing bevatten en de taxatie 2022 grote tekortkomingen bevat in de onderbouwing van de waarde in het economische verkeer in verhuurde staat. De gecorrigeerde gegevens wijzen voorts op een aanzienlijk lagere verkoopwaarde in het economische verkeer in verhuurde staat. De vergelijkbare showroom in een andere plaats biedt daarentegen juist steun aan het standpunt dat de bij de aangifte 2001 als waarde gehanteerde historische kostprijs niet onder de waarde in het economische verkeer in verhuurde staat ligt. Naar het oordeel van het hof is belanghebbende er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de inbrengwaarde hiervan hoger is dan € 1.490.710. Er is daarom geen aanleiding voor een correctie van de beginbalans van de terbeschikkingstelling op grond van de foutenleer in het jaar 2015. Een beroep op het vertrouwensbeginsel faalt eveneens. Uit gevoerde correspondentie leidt het hof af dat daarin geen (expliciete) toezegging door de inspecteur is gedaan. Om van een welbewuste standpuntbepaling te kunnen spreken, is vereist dat een fiscale kwestie in de aangifte uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde is gesteld. Dat heeft belanghebbende niet gedaan.

(Hoger beroep ongegrond.)