Toegang verlenen tot openluchtzwembad is samengestelde prestatie die niet onder de btw-sportvrijstelling valt

Toegang verlenen tot openluchtzwembad is samengestelde prestatie die niet onder de btw-sportvrijstelling valt

Gegevens

Nummer
2024/933
Publicatiedatum
27 mei 2024
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2024:1329
Rubriek
Omzetbelasting
Relevante informatie
Art. 9 Wet OB 1968, Art. 11 lid 1 onderdeel e Wet OB 1968, Art. 15 lid 6 Wet OB 1968, Tabel I post b.14 Wet OB 1968, Art. 11 Uitv.besch. OB

Belanghebbende exploiteert een openluchtzwembad, waarbij het algemeen belang wordt gediend en geen winst wordt beoogd. Het zwembad heeft twee grote baden, een peuterbad en er is een zonneweide met speeltoestellen. De omzet bestaat uit opbrengsten van de kiosk, sponsoring, toegangsgelden en subsidies. In geschil is of de prestaties zijn vrijgesteld van omzetbelasting op grond van de sportvrijstelling. Volgens de rechtbank is geen sprake van volledig vrijgestelde prestaties (zoals de inspecteur betoogt), maar ook niet van volledig belaste prestaties (zoals belanghebbende betoogt). Volgens de rechtbank heeft belanghebbende gedeeltelijk recht op aftrek van de in rekening gebrachte voorbelasting en berekent het bedrag aan teruggaaf op 90,5%. De inspecteur voert in hoger beroep aan dat de diensten van belanghebbende zijn vrijgesteld op grond van de sportvrijstelling. Het hof beoordeelt eerst of sprake is van één (samengestelde) prestatie of meerdere prestaties. De toegang tot het bad is niet gekoppeld aan de omvang van het gebruik van de faciliteiten of aard van de bezigheden. Er geldt geen tijdslimiet voor het gebruik van de faciliteiten zodat onder die omstandigheden sprake is van één enkele samengestelde prestatie. Vervolgens ligt de vraag voor of de (samengestelde) prestatie onder de sportvrijstelling valt (standpunt inspecteur), dan wel of het kunnen spelen en zich ontspannen het overheersende element van de samengestelde prestatie is, zodat de prestatie kan delen in het verlaagde btw-tarief (standpunt belanghebbende). Het hof verwijst naar het Zamberk-arrest (ECLI:EU:C:2013:95, NTFR 2013/529), waaruit volgt dat in het bijzonder rekening moet worden gehouden met het ontwerp van het onderhavige openluchtbad. Daarbij is wat betreft de zwembadgedeelten in het bijzonder van belang of deze zich lenen voor de beoefening van de zwemsport. Dat is niet het geval als het juist zo is ontworpen dat het bad in hoofdzaak voor recreatief gebruik bestemd is. De intentie van individuele bezoekers is minder relevant. Gelet op de inrichting van het geëxploiteerde terrein kijkt het hof ten eerste naar de aanwezigheid van een grote zonneweide (met speelwerktuigen). Volgens het hof is de zonneweide hoofdzakelijk ingericht voor (dag)recreatie. Tweede relevant element is de aanwezigheid van de drie baden. Het diepe bad leent zich voor de beoefening van de zwemsport, zoals de inspecteur terecht betoogt. Dat geldt echter niet voor het ‘ondiepe bad’ en het pierenbad. Daarbij gaat het hof niet mee in het betoog van de inspecteur dat zwemmen steeds sport is. In elk geval spelend zwemmen, badderen en een duik ter verkoeling tussen het zonnebaden door, zijn niet als sport aan te merken. Het hof ziet bevestiging in de omstandigheid dat de optie ‘vrij zwemmen’ hoofdzakelijk wordt gebruikt door kinderen. Juist bij die doelgroep staat het spelen, recreëren en zonnen voorop en niet het beoefenen van de zwemsport. Het gelijk is aan belanghebbende en het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

(Hoger beroep gegrond.)