Geen extra dwangsom voor uitblijven dwangsombesluit

Geen extra dwangsom voor uitblijven dwangsombesluit

Gegevens

Nummer
2024/1093
Publicatiedatum
21 juni 2024
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:906
Rubriek
Formeel belastingrecht
Relevante informatie
Art. 4:17 Awb, Art. 4:18 Awb, Beroepschrift in cassatie bij HR nr. 22/02323Beroepschrift 22/02323

Belanghebbende heeft op 23 maart 2018 verzocht om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2014. Op 7 december 2018 heeft hij de inspecteur in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen hierop. Op 17 mei 2019 heeft belanghebbende de inspecteur opnieuw in gebreke gesteld en aanspraak gemaakt op een tweede dwangsom wegens het uitblijven van een dwangsombesluit. Op 10 oktober 2019 heeft de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering afgewezen. De inspecteur heeft geen dwangsom toegekend. Volgens hof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2022:4047, NTFR 2022/2173) is de inspecteur ter zake van het niet tijdig beslissen op het verzoek om ambtshalve vermindering een dwangsom verschuldigd. Ter zake van de tweede ingebrekestelling van 17 mei 2019 is de inspecteur volgens het hof geen dwangsom verschuldigd. Dat oordeel wordt door de Hoge Raad onderschreven. De ingebrekestelling heeft volgens de Hoge Raad namelijk niet het karakter van een verzoek aan het bestuursorgaan om een (dwangsom)besluit te nemen. De ingebrekestelling is geen aanvraag ex art. 1:3 lid 3 Awb en een dwangsombesluit is dus geen beschikking op aanvraag ex art. 4:17 lid 1 Awb, zodat een bestuursorgaan niet een dwangsom kan verbeuren wegens het niet tijdig nemen ervan. Het hof heeft dus terecht geoordeeld dat belanghebbende met de ingebrekestelling van 17 mei 2019 geen aanspraak kan maken op een tweede dwangsom.

(Cassatieberoep ongegrond.)