Terechte navordering omdat voormalig gemachtigde te kwader trouw was

Terechte navordering omdat voormalig gemachtigde te kwader trouw was

Gegevens

Nummer
2024/1305
Publicatiedatum
31 juli 2024
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2024:4729
Rubriek
Formeel belastingrecht
Relevante informatie
Art. 16 AWR, Art. 27e AWR

De vennootschap Groep bezit 51% van de aandelen in belanghebbende. Groep bezit tevens 51% van de aandelen in bv 1, bv 3 en bv 4. Groep bezit ook 100% van de aandelen in bv 2. Groep en haar dochters vallen met de toenmalig adviseur onder horizontaal toezicht. In 2016 zijn de activiteiten van bv 3 en bv 4 ondergebracht in bv 1 waarna bv 3 en bv 4 zijn geliquideerd. Op 27 maart 2017 heeft Groep de resterende 49% in belanghebbende en bv 1 gekocht. De koopprijs is 1,1 maal de omzet plus het zichtbaar eigen vermogen. In oktober 2017 zijn belanghebbende, bv 1 en bv 2 geliquideerd. Het personeel van deze bv’s is overgenomen door Groep. In juni 2018 heeft de toenmalig adviseur contact gezocht inzake het door Groep te claimen liquidatieverlies. Hierna zijn meerdere contactmomenten geweest. In april 2019 valt het de inspecteur op dat de aangifte Vpb 2017 van Groep al is ingediend, dat daarin een liquidatieverlies in aanmerking is genomen en dat het hokje ‘expliciete uitspraak belastingdienst’ niet is aangevinkt. De aanslag was toen reeds geautomatiseerd opgelegd conform de aangifte. Op 13 mei 2019 is de aangifte Vpb 2017 van belanghebbende ingediend onder horizontaal toezicht. Hierin is geen rekening gehouden met heffing over stille reserves en is ook het hokje ‘expliciete uitspraak belastingdienst’ niet aangevinkt. De aanslag is met dagtekening 8 juni 2019 geautomatiseerd geregeld conform de aangifte. Bij brief van 12 augustus 2019 heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat bij liquidatie een eindafrekening had moeten plaatsvinden. Met dagtekening 1 juli 2022 legt de inspecteur een navorderingsaanslag op waarbij hij het belastbaar bedrag heeft verhoogd met een goodwill van € 684.883.

In geschil is of de inspecteur een navorderingsgrond heeft. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur geen nieuw feit heeft. De aangiftes Vpb van Groep en belanghebbende zijn behandeld door één en dezelfde belastingambtenaar. De kennis van het dossier Groep wordt daarom geacht ook aanwezig te zijn bij de behandeling van de aangifte van belanghebbende. De inspecteur wist dus dat de aandelen van belanghebbende in 2017 voor een aanzienlijk bedrag zijn gekocht, terwijl bij de liquidatie een paar maanden later de liquidatie-uitkering nihil was gesteld. De inspecteur had hierover gerede twijfels en hij had daarom de aanslagregeling moeten blokkeren. Nu dat niet is gebeurd, is sprake van een ambtelijk verzuim dat navordering op grond van een nieuw feit verhindert. De rechtbank oordeelt vervolgens dat sprake is van kwade trouw. De toenmalig adviseur was een voorvechter van horizontaal toezicht en goed op de hoogte van de wijze van afdoening van aangiftes die onder horizontaal toezicht vallen. De voormalig adviseur wist dat na het indienen van de aangifte zonder het aanvinken van het hokje ‘expliciete uitspraak belastingdienst’ de aangifte versneld geautomatiseerd zou worden opgelegd. De voormalig adviseur heeft geen maatregelen getroffen om te zorgen dat de juiste aangifte zou worden ingediend en heeft dus de aanmerkelijke kans aanvaard op het doen van een onjuiste aangifte. Er is sprake van voorwaardelijk opzet voor kwade trouw.

(Beroep ongegrond.)