Kraamverhuur voor handel in tweedehands goederen valt niet onder verhuur onroerende zaken
Kraamverhuur voor handel in tweedehands goederen valt niet onder verhuur onroerende zaken
Gegevens
- Nummer
- 2024/1308
- Publicatiedatum
- 1 augustus 2024
- Auteur
- Redactie
- Rubriek
- Omzetbelasting
- Relevante informatie
- Art. 8 AWR, Art. 52 AWR, Art. 11 lid 1 onderdeel b Wet OB 1968
Belanghebbende, een vof, verhuurt tegen een vaste prijs kramen in een winkelruimte aan personen, die tweedehands goederen daar te koop aanbieden. In 2014 legt de inspecteur een bezoek af. De inspecteur constateert dat er sprake is van btw-ondernemerschap. Naar aanleiding van een in 2019 uitgevoerd boekenonderzoek constateert de inspecteur dat de administratie geen betrouwbare basis vormt voor de winstberekening en legt naheffingsaanslagen met vergrijpboetes van 25% op. Belanghebbende stelt dat haar prestaties moeten worden aangemerkt als de onbelaste verhuur van onroerende zaken.
De rechtbank is van oordeel dat de activiteiten niet zijn aan te merken als het enkel verhuren van kramen. De btw-vrijstelling is daarom niet van toepassing. De prestaties die belanghebbende verricht naast het ter beschikking stellen van de kramen zijn niet als bijkomstig aan te merken. Belanghebbende ondersteunt de verkopers namelijk bij het verkopen van hun goederen, maakt reclame en stelt prijslabels en hangertjes ter beschikking. Weliswaar bepalen de verkopers zelf de prijs, maar belanghebbende handelt in hun naam en voor hun rekening de verkopen af. Zij heeft een kassiersfunctie. Bovendien hebben de verkopers alleen toegang tot hun kraam tijdens de openingstijden van de winkelruimte. De huurders kunnen de kramen niet gebruiken alsof ze eigenaar zijn. Zij hebben niet het exclusieve beschikkingsrecht. De rechtbank vernietigt wel de boetes, omdat de inspecteur er niet in slaagt te bewijzen dat het aan de (voorwaardelijke) opzet van belanghebbende te wijten is dat te lage aangiften zijn gedaan. Belanghebbende ontkent dat zij kennis heeft genomen van een brief, waarvan blijkt dat die alleen is verstuurd naar haar boekhouder. Kennis van een gemachtigde kan niet worden toegerekend aan een belastingplichtige. Dat belanghebbende op de hoogte was van het standpunt van de inspecteur, maakt niet dat het innemen van een andersluidend standpunt in de aangifte opzet oplevert. Ook de stelling dat belanghebbende door haar gebrekkige administratie zich bewust moet zijn geweest van het risico dat de voldane omzetbelasting te laag was, is onvoldoende. Weliswaar kende de administratie – zeker in de beginfase – ernstige tekortkomingen en had belanghebbende zich daarvan bewust moeten zijn, maar dit is niet genoeg voor de voor opzet vereiste bewustheid. Bovendien had belanghebbende juist de hulp van een boekhouder ingeroepen om te voorkomen dat zij onjuiste aangiften zou doen.
(Beroep gegrond.)