Navordering bij giften aan verdachte Islamitische instelling gerechtvaardigd

Navordering bij giften aan verdachte Islamitische instelling gerechtvaardigd

Gegevens

Nummer
2024/1595
Publicatiedatum
1 oktober 2024
Auteur
Redactie
ECLI
ECLI:NL:RBGEL:2024:3759
Rubriek
Inkomstenbelasting diversen
Relevante informatie
Art. 8:42 Awb, Art. 67e AWR, Art. 16 AWR, Art. 6.32 Wet IB 2001, Art. 6.38 Wet IB 2001

Belanghebbende verricht financiële (advies)werkzaamheden in de vorm van een eenmanszaak. Daarnaast was belanghebbende werkzaam voor stichting A. Belanghebbende is een overeenkomst van schenking aangegaan met A. In de aangiften IB/PVV is in dat kader een periodieke gift van € 5.000 aangegeven. De aangiften IB/PVV van belanghebbende zijn uitgeworpen en hebben een zogenaamde code 1043 gekregen. Volgens de inspecteur heeft dat te maken met de omvang van de giften of vanwege de instelling(en) waaraan is geschonken. De inspecteur heeft inzake de correcties van de giftenaftrek (navorderings)aanslagen opgelegd over de jaren 2014 tot en met 2017, hetgeen in geschil door belanghebbende wordt bestreden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur het vermoeden dat sprake is van verboden discriminatie naar geloofsovertuiging of nationaliteit ontzenuwd. Er bestond een objectieve reden voor (nader) onderzoek van de aangiften van belanghebbende, omdat tegen een bepaalde instelling, waaraan belanghebbende een gift had gedaan, ernstige verdenkingen waren gerezen. De rechtbank is verder van oordeel dat navordering over de jaren 2014 en 2015 mogelijk is. De stellingen van partijen over het bestaan van een nieuw feit en ambtelijk verzuim behoeven geen behandeling omdat kwade trouw ten grondslag ligt aan de navorderingsbevoegdheid van de inspecteur. Belanghebbende heeft toegegeven het Nederlandse formulier inzake de schenking geantidateerd te hebben. Bovendien bestaan er verschillen tussen hetgeen in het Nederlandse formulier is opgenomen en hetgeen in de Nederlandse vertaling van de Turkse overeenkomst is vermeld. Ook heeft belanghebbende in zijn mail met zoveel woorden aangegeven dat de periodieke gift-overeenkomst is getekend in 2014, terwijl hij het Nederlandse formulier pas later heeft ingevuld en ondertekend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende, die van beroep financieel consultant is, door te handelen zoals hij gedaan heeft, de inspecteur willens en wetens op het verkeerde been gezet. De rechtbank is tenslotte van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voldoet aan de voorwaarden voor aftrek van periodieke giften. De inspecteur heeft er terecht op gewezen dat de Turkse overeenkomst niet aan alle voorwaarden voldoet. Het gelijk inzake de correcties van de giftenaftrek is dus aan de inspecteur. De rechtbank vermindert de aan belanghebbende opgelegde boetes omdat naar haar oordeel geen sprake is van ‘valsheid en listigheid’, zodat de beroepen daarom deels gegrond zijn.

(Beroep deels gegrond.)