Geen ab-verlies omdat gerijpte aandelen niet als koopopties worden aangemerkt
Geen ab-verlies omdat gerijpte aandelen niet als koopopties worden aangemerkt
Gegevens
- Nummer
- 2025/699
- Publicatiedatum
- 17 april 2025
- Auteur
- Redactie
- Rubriek
- Aanmerkelijk belang/Directeur-grootaandeelhouder
- Relevante informatie
Belanghebbende bezit aandelen in bedrijf 1. Op 20 augustus 2015 heeft belanghebbende een overeenkomst gesloten met bedrijf 2, waarbij 1.500.000 aandelen van bedrijf 1 werden uitgeleend voor een jaar tegen een vergoeding van 1.250.000 aandelen bedrijf 1. Van deze uitgeleende aandelen zijn 825.000 aandelen van belanghebbende en de rest is in bezit van familieleden. Op 12 februari 2016 heeft belanghebbende aanvullend 50.000 aandelen bedrijf 1 uitgeleend aan bedrijf 2 tegen een vergoeding van 20.000 aandelen bedrijf 1. Daarnaast heeft belanghebbende op 20 januari 2016 een leningsovereenkomst gesloten met bedrijf 3 voor € 157.500 tegen een rente van 7% per jaar en een vergoeding van 750.000 aandelen bedrijf 1. Bedrijf 3 en persoon C (houder van 100% van de aandelen in bedrijf 2 en bedrijf 3) zijn in 2017 failliet verklaard. In de aangifte IB/PVV 2017 heeft belanghebbende een verlies uit aanmerkelijk belang aangegeven, hetgeen betrekking heeft op het belang in bedrijf 1. De inspecteur is het hiermee niet eens en accepteert het opgevoerde verlies niet. In geschil is of belanghebbende een aanmerkelijk belang heeft in de zin van art. 4.6 letter a of b Wet IB 2001. De inspecteur is van mening dat belanghebbende geen aanmerkelijk belang heeft. De door belanghebbende uitgeleende 875.000 aandelen moeten op grond van de overeenkomst met bedrijf 2 worden aangemerkt als aandelen (art. 4.6 letter a Wet IB 2001). Gelet op het totaal geplaatste aandelenkapitaal bedrijf 1 is sprake van een belang van 1,82%. Ook is de inspecteur van mening dat de als vergoeding te ontvangen aandelen (‘de gerijpte aandelen’) niet kunnen worden aangemerkt als opties (art. 4.6 letter b Wet IB 2001). Belanghebbende stelt dat de uitgeleende aandelen en de als vergoeding te ontvangen aandelen samen een aanmerkelijk belang vormen van 5,14%. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de overeenkomst dat de gerijpte aandelen niet zijn aan te merken als koopopties. Zo ontbreekt de prijs die voor de aandelen betaald zou moeten worden. De gerijpte aandelen vallen evenmin onder art. 4.6 letter a Wet IB 2001. Belanghebbende heeft deze aandelen immers nooit in (economisch) bezit gehad. Vast staat dat belanghebbende deze aandelen nooit geleverd heeft gekregen. Omdat de gerijpte aandelen niet zijn aan te merken als aandelen in de zin van art. 4.6 letter b Wet IB 2001 en evenmin als aandelen in de zin van art. 4.6 letter a Wet IB 2001 staat daarmee vast dat belanghebbende geen aanmerkelijk belang heeft. In dat geval heeft belanghebbende immers geen rechten om 5% van de aandelen te verwerven en is belanghebbende ook geen aandeelhouder van ten minste 5% van het geplaatste kapitaal.
(Beroep ongegrond.)