Volgens A-G hoeft België art. 8 lid 7 ATAD niet om te zetten in nationaal recht
Volgens A-G hoeft België art. 8 lid 7 ATAD niet om te zetten in nationaal recht
Gegevens
- Nummer
- 2025/919
- Publicatiedatum
- 3 juni 2025
- Auteur
- Redactie
- Rubriek
- Internationaal en Europees
- Relevante informatie
De anti-belastingontwijkingsrichtlijn (ATAD) staat een lidstaat waar een moedermaatschappij van een multinational is gevestigd toe om de winst van een gecontroleerde buitenlandse vennootschap in een andere lidstaat te belasten. Art. 8 lid 7 ATAD beperkt dit rechtsgevolg echter. Zo zou de (lagere) belasting die de dochteronderneming in het buitenland heeft betaald, in mindering kunnen worden gebracht op de (hogere) binnenlandse belastingschuld van de moedermaatschappij. België heeft een dergelijke aftrek echter niet willen toestaan in het belang van een betere bescherming van zijn belastinggrondslag en heeft aangevoerd dat met de ATAD slechts een minimale harmonisatie werd beoogd. De Commissie beschouwde dit als een niet-nakoming en is een nakomings-procedure begonnen. A-G Kokott meent dat de in art. 8 lid 7 ATAD bedoelde aftrekmogelijkheid niet moet worden toegepast op art. 7 lid 2 onderdeel b ATAD. Zij is van mening dat art. 8 lid 7, gelet op de doelstelling ervan, restrictief moet worden uitgelegd, aangezien de doelstelling van het vermijden van dubbele belasting hier niet aan de orde is. Bovendien zou er anders een tegenstrijdigheid ontstaan met het rechtsgevolg van art. 6 ATAD (het volledig buiten beschouwing laten van de kunstmatige constructie), en ook met de rechtspraak van het Hof, volgens welke niemand zich in geval van misbruik op het Unierecht kan beroepen. De toepassing van art. 8 lid 7 ATAD heeft dus uitsluitend betrekking op de toerekening in de zin van art. 7 lid 2 onderdeel a. Omdat België voor de optie van art. 7 lid 2 onderdeel b heeft gekozen, was België volgens de A-G niet verplicht om art. 8 lid 7 om te zetten in nationaal recht. Ook omdat de ATAD slechts een minimale harmonisatie voorschrijft.