Asymmetrische behandeling leningen door inspecteur leidt tot integrale proceskostenvergoeding
Asymmetrische behandeling leningen door inspecteur leidt tot integrale proceskostenvergoeding
Gegevens
- Nummer
- 2025/1024
- Publicatiedatum
- 23 juni 2025
- Auteur
- Redactie
- Rubriek
- Formeel belastingrecht
- Relevante informatie
Belanghebbende houdt een belang in een vennootschap die actief is in de grafische industrie en verstrekt tevens leningen aan deze vennootschap via een commanditaire structuur. In haar aangifte Vpb 2015 heeft belanghebbende een verlies aangegeven van € 227.278, bestaande uit een kwijtscheldingswinst van € 5.611.066 en een afwaardering van vorderingen op een gelieerde vennootschap van € 5.825.795. De inspecteur heeft de afwaardering gecorrigeerd wegens het onzakelijke karakter van de lening en de kwijtscheldingswinst in stand gelaten, hetgeen heeft geleid tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van € 5.598.517. In geschil is of belanghebbende recht heeft op een integrale proceskostenvergoeding. Belanghebbende stelt dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslag onzorgvuldig heeft gehandeld door de leningen asymmetrisch te kwalificeren: enerzijds als zakelijk bij de crediteur, waardoor de kwijtscheldingswinst belast werd, en anderzijds als onzakelijk bij de debiteur, waardoor de afwaardering werd geweigerd. Volgens belanghebbende was reeds bij het opleggen van de aanslag duidelijk dat deze geen stand zou houden, mede gelet op de lopende procedure bij hof Arnhem-Leeuwarden over de zakelijkheid van de lening. De inspecteur stelt dat hij consistent heeft willen handelen en dat belanghebbende geen beroep hoefde in te stellen, omdat hij bereid was de aanslag ambtshalve te verminderen na een onherroepelijke uitspraak in de zaak van de crediteur. De rechtbank oordeelt dat sprake is van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in art. 2 lid 3 BPB. De inspecteur heeft de leningen asymmetrisch gekwalificeerd in het nadeel van belanghebbende, terwijl hij heeft verklaard beide leningen op gelijke wijze te willen behandelen. Door de kwijtscheldingswinst te belasten en de afwaardering te weigeren, is een onhoudbare aanslag opgelegd. De rechtbank acht dit vergaand onzorgvuldig, temeer omdat de inspecteur deze kwalificatie ook in bezwaar heeft gehandhaafd. De toezegging tot ambtshalve vermindering doet hier niet aan af, omdat belanghebbende niet gehouden is af te zien van beroep bij een zo hoge aanslag. De rechtbank acht een integrale proceskostenvergoeding gerechtvaardigd, maar stelt deze schattenderwijs vast op € 8.000, omdat belanghebbende de hoogte van de opgevoerde kosten onvoldoende heeft onderbouwd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en stelt het belastbare bedrag vast op nihil. Het verlies wordt vastgesteld op € 227.278.
(Beroep gegrond.)