Kwijtscheldingswinst fiscale eenheid te hoog; toerekening naar rato
Kwijtscheldingswinst fiscale eenheid te hoog; toerekening naar rato
Gegevens
- Nummer
- 2025/1043
- Publicatiedatum
- 30 juni 2025
- Auteur
- Redactie
- Rubriek
- Vennootschapsbelasting/Dividendbelasting
- Relevante informatie
Belanghebbende houdt zich bezig met vastgoedbeleggingen en vormt sinds 2007 een fiscale eenheid met meerdere dochtermaatschappijen. Deze beleggen in vastgoed en hebben ter financiering van vastgoedtransacties hypothecaire leningen afgesloten bij een bank, deels in Zwitserse franken. Door een sterke stijging van de frank is een aanzienlijk koersverlies geleden. Nadat de bank haar zekerheden had uitgewonnen en het vastgoed had verkocht, bleef een restschuld van ruim € 20 miljoen over. In 2017 is een vaststellingsovereenkomst (VSO) gesloten waarin de bank deze restschuld heeft kwijtgescholden. Er is schriftelijk vastgelegd dat alle vennootschappen zich over en weer hoofdelijk aansprakelijk hebben gesteld voor alle verstrekte leningen. Om die reden zijn alle vennootschappen als partij in de VSO betrokken en is geen specificatie van de kwijtgescholden bedragen per vennootschap afzonderlijk te geven. Belanghebbende heeft in haar aangifte vennootschapsbelasting 2017 de volledige kwijtscheldingswinstvrijstelling geclaimd. In geschil is of belanghebbende recht heeft op deze vrijstelling voor het volledige bedrag van de kwijtgescholden schuld. Meer specifiek is in geschil of belanghebbende slaagt in het tegenbewijs als bedoeld in art. 15ac lid 2 Wet Vpb 1969. Volgens belanghebbende heeft zij als concernbankier de leningen aangetrokken en doorgeleend aan de dochtermaatschappijen, waardoor de kwijtscheldingswinst volledig aan haar moet worden toegerekend. Ook stelt zij dat de koersverliezen op de Zwitserse frankleningen aan haar toerekenbaar zijn, omdat zij deze financieringsstructuur heeft opgezet ten behoeve van de groep. De inspecteur stelt dat de leningen civielrechtelijk zijn aangegaan door de dochtermaatschappijen en dat de kwijtscheldingswinst moet worden toegerekend aan de vennootschappen die de leningen zijn aangegaan. Ook stelt de inspecteur dat de vereiste aangifte niet is gedaan. De bank heeft de leningsovereenkomsten afgesloten met de vennootschappen binnen de fiscale eenheid die de onroerende zaken in eigendom hadden. De kwijtschelding houdt verband met deze financieringen en valutaverliezen. Na verkoop van de onroerende zaken kon de financiering slechts gedeeltelijk worden afgelost, waardoor een restschuld resteerde. De kwijtscheldingswinst dient derhalve naar rato te worden toegerekend aan de vennootschappen met een restschuld, gebaseerd op de commerciële verdeling van de kwijtscheldingswinst zoals opgenomen in de aangifte. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet slaagt in het tegenbewijs. Art. 8b Wet Vpb 1969 creëert geen civielrechtelijke rechtsverhoudingen en belanghebbende heeft onvoldoende onderbouwd dat zij civielrechtelijk als schuldenaar moet worden aangemerkt. Ook voor de toerekening van de koersverliezen ontbreekt een juridische grondslag. De rechtbank acht de door de inspecteur gehanteerde verdeling van de kwijtscheldingswinst, gebaseerd op de commerciële cijfers, redelijk. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, omdat zij ten onrechte geen rekening heeft gehouden met art. 15ac lid 2 Wet Vpb 1969. Hierdoor is de bewijslast omgekeerd en verzwaard. Belanghebbende slaagt er niet in te doen blijken dat de aanslag te hoog is vastgesteld.
(Beroep ongegrond.)