Verzwegen Zwitsers banktegoed leidt tot omkering bewijslast en verlaagde vergrijpboete
Verzwegen Zwitsers banktegoed leidt tot omkering bewijslast en verlaagde vergrijpboete
Gegevens
- Nummer
- 2025/1054
- Publicatiedatum
- 3 juli 2025
- Auteur
- Redactie
- Rubriek
- Inkomsten uit vermogen/Inkomen uit sparen en beleggen
- Relevante informatie
Belanghebbende is een particulier die in 2011 een Zwitserse bankrekening opende waarop een bedrag van circa CHF 1.258.000 werd gestort. Volgens belanghebbende betrof dit een privébetaling in het kader van een informele regeling met haar ex-echtgenoot. In augustus 2015 heeft zij het volledige saldo overgeboekt naar een buitenlandse bankrekening op naam van haar ex-echtgenoot. Kort daarna zijn de Zwitserse rekeningen opgeheven. In haar aangifte IB/PVV 2016 heeft belanghebbende dit vermogen niet opgenomen in box 3, omdat zij van mening was dat zij op de peildatum van 1 januari 2016 niet langer over het tegoed beschikte en dat zij geen juridisch of economisch eigendom meer had over het overgeboekte bedrag. Zij beschouwde de overboeking als een afwikkeling van een verplichting jegens haar ex-echtgenoot. Bij brief van 30 november 2017 heeft belanghebbende in reactie op een verzoek van de inspecteur verklaard dat zij op 1 januari 2016 over circa € 700.000 aan contanten beschikte en heeft zij diverse bankafschriften overgelegd. De inspecteur heeft het door belanghebbende aangegeven vermogen in box 3 per 1 januari 2016 verhoogd met € 1.816.218 (contanten: € 700.000 en banktegoed: € 1.116.238). De inspecteur stelt dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan, omdat zij het Zwitserse tegoed niet heeft vermeld in box 3. Hij acht het ongeloofwaardig dat belanghebbende met de overboeking afstand heeft gedaan van het bedrag zonder daar een vorderingsrecht tegenover te stellen. In geschil is onder meer of belanghebbende de vereiste aangifte heeft gedaan, of de inspecteur terecht een vermogenscorrectie heeft toegepast, en of de vergrijpboete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende de vereiste aangifte niet heeft gedaan. Zij heeft een aanzienlijk bedrag aan vermogen verzwegen, terwijl zij wist of moest weten dat dit tot een aanzienlijke belastingheffing zou leiden. De overboeking naar de rekening van haar ex-echtgenoot is onvoldoende toegelicht en het is niet aannemelijk dat zij daarmee afstand heeft gedaan van het tegoed. De rechtbank past omkering en verzwaring van de bewijslast toe en acht de door de inspecteur toegepaste vermogenscorrectie redelijk. Ten aanzien van de boete oordeelt de rechtbank dat de inspecteur overtuigend heeft aangetoond dat sprake is van opzet. Wel wordt de boete verminderd omdat niet kan worden uitgesloten dat het contante bedrag van € 700.000 wél is aangegeven. Daarnaast wordt de boete met 20% gematigd wegens undue delay, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn met 55 maanden. De rechtbank kent tevens een immateriëleschadevergoeding toe van € 2.500, te verdelen over de inspecteur en de Staat.
(Beroep gegrond.)