Aflevering 22

Gepubliceerd op 30 mei 2023

NTFR 2023/837 - Naar één feitelijke instantie in WOZ-zaken…?

Aflevering 22, gepubliceerd op 30-05-2023 geschreven door mr. E.D. Postema
Jaarlijks worden er ruim negen miljoen WOZ-beschikkingen vastgesteld.1 Dat levert ieder jaar een groot aantal bezwaar- en beroepsprocedures op, die voor een deel worden gevoerd door zogenoemde no-cure-no pay-bureaus. Omdat het beeld is ontstaan dat deze bedrijven onevenredig veel verdienen aan deze bezwaar- en beroepsprocedures,2 heeft het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) in opdracht van de minister voor Rechtsbescherming onderzoek gedaan naar de werkwijze en het verdienmodel van no-cure-no-pay-bedrijven in de WOZ en de BPM. In december 2020 is daarover een rapport verschenen.3 Een van de conclusies van het onderzoek is dat bij zowel de WOZ als de BPM de waardebepaling de kern van het probleem is. Met betrekking tot de WOZ wordt in het rapport gewezen op de modelmatige waardebepaling, waarbij sprake is van een systematische vergelijking tussen woningen waarvoor de kenmerken van grote aantallen woningen met elkaar worden vergeleken. Daarover wordt in het rapport opgemerkt dat het niet bijzonder is dat er zich problemen voordoen wanneer er massaal wordt gewaardeerd en vervolgens in bezwaar en beroep naar de individuele woning wordt gekeken. Hoewel er absoluut uitzonderingen zijn, levert een vermindering van de WOZ-waarde in veel gevallen ‘slechts’ enkele tientjes op, zeker bij een geringe vermindering van een woning. Toch is ook in WOZ-zaken rechtsbescherming belangrijk. Gelet op de waarderingsproblematiek is het echter de vraag of er daarvoor twee feitelijke instanties nodig zijn. Het waarderen van onroerende zaken is immers geen exacte wetenschap.4

NTFR 2023/845 - Kennisgroepstandpunt art. 20a Wet Vpb 1969 gepubliceerd

Aflevering 22, gepubliceerd op 30-05-2023
De Kennisgroep bijzondere winstbepalingen vpb heeft de vraag beantwoord of sprake is van een wijziging in belangrijke mate van het uiteindelijke belang in de zin van art. 20a lid 1 Wet Vpb 1969 bij een combinatie van de overdracht van aandelen in een vennootschap, een vordering op deze vennootschap en de volledige zeggenschap.