Aflevering 27

Gepubliceerd op 3 juli 2014

NTFR 2014/1701 - Loyale samenwerking, btw en pensioenuitvoering

Aflevering 27, gepubliceerd op 03-07-2014 geschreven door prof. mr. dr. R.A. Wolf
Zoals bij elk samenwerkingsverband staat of valt de EU bij de inzet van de deelnemers om onderling gemaakte afspraken loyaal uit te voeren. In EU-verband spreekt men hierbij wel van het beginsel van loyale samenwerking of Unietrouw.Gecodificeerd in art. 4, lid 3 EU-Verdrag. 'Krachtens het beginsel van loyale samenwerking respecteren de Unie en de lidstaten elkaar en steunen zij elkaar bij de vervulling van de taken die uit de Verdragen voortvloeien. De lidstaten treffen alle algemene en bijzondere maatregelen die geschikt zijn om de nakoming van de uit de Verdragen of uit de handelingen van de instellingen van de Unie voortvloeiende verplichtingen te verzekeren. De lidstaten vergemakkelijken de vervulling van de taak van de Unie en onthouden zich van alle maatregelen die de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie in gevaar kunnen brengen.' In de praktijk vullen de lidstaten deze loyaliteit wisselend in. Zo blijkt Spanje uit het EU-recht voortvloeiende – en door het Hof van Justitie (HvJ) herhaaldelijk vastgestelde – verplichtingen om onwettig verleende staatssteun terug te vorderen, niet uit te voeren. Reden zelfs voor het HvJ om Spanje onlangs een ‘afschrikwekkende maatregel’ op te leggen; een boete van € 30 miljoen, te betalen aan de (Europese) Commissie op de rekening 'Eigen middelen van Europese Unie'.HvJ 13 mei 2014, zaak C-184/11 (Commissie tegen Spanje).

NTFR 2014/1702 - Pokerspel Texas Hold'em is kansspel en casinospel: heffing strijdig met vrij dienstenverkeer I

ECLI:NL:PHR:2014:284, datum uitspraak 26-03-2014, publicatiedatum 18-04-2014
Aflevering 27, gepubliceerd op 03-07-2014 met annotatie van mr. M.M.Q. Wiezer
Belanghebbende in 2010 deelgenomen aan ‘live’ pokertoernooien in andere lidstaten van de EU. Over de prijzen die hij daar heeft behaald, is in Nederland kansspelbelasting (na)geheven. Belanghebbende bestrijdt de juistheid van de hem opgelegde naheffingsaanslagen met het betoog dat de gespeelde pokervariant (Texas Hold’em) niet als kansspel in de zin van de Wet op de kansspelbelasting (hierna: Wet KSB) is aan te merken en – subsidiair – dat heffing van kansspelbelasting over de prijzen, gewonnen met pokertoernooien in andere lidstaten, in strijd is met het vrije dienstenverkeer als bedoeld in art. 56 VWEU.

NTFR 2014/1703 - Pokerspel Texas Hold'em is kansspel en casinospel: heffing strijdig met vrij dienstenverkeer II

ECLI:NL:PHR:2014:283, datum uitspraak 26-03-2014, publicatiedatum 18-04-2014
Aflevering 27, gepubliceerd op 03-07-2014 met annotatie van mr. M.M.Q. Wiezer
Belanghebbende heeft in 2002 in het buitenland – binnen de EU maar ook in de VS – deelgenomen aan diverse pokertoernooien waar de pokervariant Texas Hold’em werd gespeeld. Over de prijzen die hij daarmee heeft behaald is in Nederland kansspelbelasting (na)geheven. Belanghebbende bestrijdt de naheffingsaanslag met het betoog dat geen sprake is van kansspelen in de zin van ar. 1, onder c, Wet op de kansspelbelasting (Wet KSB)). Subsidiair voert belanghebbende aan dat de heffing van kansspelbelasting in strijd is met het vrije dienstenverkeer ex art. 56 VWEU.

NTFR 2014/1706 - Wijziging fiscale uitvoeringsregelingen 2014

Aflevering 27, gepubliceerd op 03-07-2014
Via de Wijziging van enige fiscale uitvoeringsregelingen alsmede invoering van een regeling voor de toepassing van artikel 122ca van de Wet financiering sociale verzekeringen worden verschillende fiscale uitvoeringsregelingen gewijzigd en een regeling geïntroduceerd voor de toepassing van art. 122ca Wfsv. Tot de meer inhoudelijke onderwerpen behoren het verlengen van de overgangsperiode voor de invoering van één bankrekeningnummer met een jaar tot en met 30 juni 2015 en het aanwijzen van nieuwe mobiliteitsprojecten die van inkomstenbelasting zijn vrijgesteld. Verder bevat de regeling overwegend technische en redactionele wijzigingen.

NTFR 2014/1707 - Aansprakelijkstelling voor onbetaalde factuur van ontbonden maatschap leidt niet tot nagekomen aftrekbare bedrijfslasten

ECLI:NL:RBDHA:2014:4443, datum uitspraak 04-04-2014, publicatiedatum 23-05-2014
Aflevering 27, gepubliceerd op 03-07-2014 met annotatie van drs. N.E. Vis
Belanghebbende dreef tot 1 januari 2005 in maatschapsverband met haar echtgenoot en zoon een onderneming. De maatschap is per 1 januari 2005 ontbonden. De zoon heeft de door de maatschap gedreven onderneming voor eigen rekening voortgezet. In 2009 heeft de zoon zonder toestemming van zijn ouders op naam van de maatschap bloembollen aangekocht. De zoon heeft de rekening niet betaald. Belanghebbende, haar echtgenoot en de zoon zijn hoofdelijk aansprakelijk gesteld door de leverancier. De vordering is toegewezen. In haar aangifte heeft belanghebbende een bedrag als nagekomen bedrijfslasten in aftrek gebracht, bestaande uit advocaatkosten en kosten van de bloembollen. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur het bedrag terecht niet in aftrek heeft toegelaten. Aangezien belanghebbende vanaf het jaar 2005 geen onderneming dreef en de kosten geen verband houden met ondernemershandelingen van vóór het jaar 2005, kwalificeren de kosten niet als (nagekomen) bedrijfslasten. Dat de kosten horen bij een andere bron van inkomen is niet aannemelijk gemaakt. De kosten zijn daarom niet aftrekbaar. Anders dan belanghebbende kennelijk meent, betreft de aansprakelijkstelling een civielrechtelijke kwestie waarin geen fiscaalrechtelijke kwalificatie besloten ligt.

NTFR 2014/1708 - Voor landbouwvrijstelling wordt, ondanks levering in 2008, uitgegaan van WEVAB ten tijde van koopovereenkomst in 2004

ECLI:NL:RBDHA:2014:5171, datum uitspraak 22-04-2014, publicatiedatum 14-05-2014
Aflevering 27, gepubliceerd op 03-07-2014 met annotatie van mr. H. Roerdink
Belanghebbende verkoopt op 10 juli 2004 tuingrond en opstallen voor € 5.960.020. Wegens bodem- en asbestverontreiniging zijn er aanvullende overeenkomsten gesloten en is de koopprijs verminderd tot € 5.835.101. De grond en de opstallen zijn in november 2008 geleverd. In geschil is of voor de toepassing van de landbouwvrijstelling moet worden uitgegaan van de WEVAB ten tijde van het aangaan van de koopovereenkomst (€ 2.709.100) of ten tijde van de levering (€ 5.147.290). De rechtbank oordeelt dat er geen nieuwe koopovereenkomst tot stand is gekomen. Uit de aanvullende overeenkomsten en de daarop betrekking hebbende correspondentie valt niet op te maken dat partijen de intentie hadden om de bestaande koopovereenkomst te ontbinden. Daarnaast zijn de aanvullende overeenkomsten zodanig geredigeerd dat zij zonder de koopovereenkomst niet konden bestaan. Derhalve dient van de WEVAB uit 2004 te worden uitgegaan. Voorts oordeelt de rechtbank dat de inspecteur, gelet op de foutenleer, de verkoopwinst terecht in 2008 heeft belast.

NTFR 2014/1709 - Waardering landbouwgrond rekening houdend met mogelijke bestemmingswijziging

ECLI:NL:HR:2014:1539, datum uitspraak 27-06-2014, publicatiedatum 27-06-2014
Aflevering 27, gepubliceerd op 03-07-2014
De belanghebbende en zijn echtgenote dragen tot het ondernemingsvermogen behorende landbouwgrond aan de kinderen over onder voorbehoud van een pachtrecht in een gebied waarvan de bestemming mogelijk wordt gewijzigd in die van woningbouw. In dezelfde periode zijn gronden aan projectontwikkelaars verkocht tegen een prestatie bestaande uit een initiële betaling alsmede een betaling op termijn indien het bestemmingsplan binnen die termijn wordt gewijzigd. In geschil is de waarde in het economische verkeer van het overgedragene ten tijde van de overdracht.

NTFR 2014/1710 - Verzamelwet pensioenen en algemene maatregel van bestuur nettolijfrente

Aflevering 27, gepubliceerd op 03-07-2014
De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft de nota naar aanleiding van het tweede nader verslag inzake het wetsvoorstel ‘Verzamelwet pensioenen’ naar de Tweede Kamer gestuurd. Het kabinet heeft eerder toegezegd te regelen dat de nettolijfrente ook in de tweede pijler kan worden aangeboden. Via de Verzamelwet pensioenen zijn de voorwaarden voor uitvoering van een nettolijfrente door pensioenfondsen vastgelegd. Door middel van een algemene maatregel van bestuur moet nu de lagere regelgeving tot stand gebracht worden. Deze algemene maatregel van bestuur wil het kabinet vóór de zomer in verband met de voorhangprocedure aan de Tweede Kamer aanbieden.

NTFR 2014/1711 - Rentebestanddeel in canon is volgens A-G Niessen aftrekbaar ondanks constructie

ECLI:NL:PHR:2014:484, datum uitspraak 22-05-2014, publicatiedatum 06-06-2014
Aflevering 27, gepubliceerd op 03-07-2014 met annotatie van mr. A.J.M. Arends
Belanghebbende heeft aan de bank de bloot eigendom (volle eigendom minus erfpachtrecht en opstalrecht) verkocht van de grond waarop zijn eigen woning is gelegen. Hierbij verplichtte belanghebbende zich om maandelijks aan de bank een erfpachtcanon te voldoen dat gedurende de eerste tien jaar afgerond € 100.000 per jaar bedraagt en daarna eeuwigdurend afgerond € 20.000 per jaar. Onder meer na verloop van tien jaar heeft de bank een recht tot verkoop van de grond aan belanghebbende tegen contractueel vastgelegde prijzen startend op € 880.000 in de eerste maand van jaar 1, aflopend tot ongeveer € 300.000 na tien jaar en daarna constant. In geschil is of belanghebbende de betaalde erfpachtcanons in aanmerking mag nemen als aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning als bedoeld in art. 3.120, lid 1, onderdeel b (tekst voor de jaren 2005-2007) Wet IB 2001 en, zo ja, tot welk bedrag. Het hof heeft die vraag ontkennend beantwoord. Het hof zag aanleiding om de gecreëerde situatie te kwalificeren als een annuïteitenlening, zodat ten hoogste het rentebestanddeel in iedere erfpachtcanon aftrekbaar is te achten. Omdat de koopsom van de blote eigendom niet is aangewend ter verwerving, verbetering of onderhoud van de eigen woning, dan wel belanghebbende dit niet aannemelijk heeft gemaakt, achtte het hof echter ook het rentebestanddeel in de betaalde erfpachtcanons niet aftrekbaar.

NTFR 2014/1712 - Rentebestanddeel in erfpachtcanon is aftrekbaar als kosten eigen woning

ECLI:NL:PHR:2014:483, datum uitspraak 22-05-2014, publicatiedatum 06-06-2014
Aflevering 27, gepubliceerd op 03-07-2014 met annotatie van mr. A.J.M. Arends
Belanghebbende heeft aan de bank de bloot eigendom (volle eigendom minus erfpachtrecht en opstalrecht) verkocht van de grond waarop zijn eigen woning is gelegen. Hierbij verplichtte belanghebbende zich om maandelijks aan de bank een erfpachtcanon te voldoen welke gedurende de eerste tien jaren afgerond € 90.000 per jaar bedraagt en daarna eeuwigdurend afgerond € 18.000 per jaar. Onder meer na verloop van tien jaren heeft de bank een recht tot verkoop van de grond aan belanghebbende tegen contractueel vastgelegde prijzen startend op € 800.000 in de eerste maand van jaar 1, aflopend tot ongeveer € 280.000 na tien jaar en daarna constant. In geschil is of belanghebbende de betaalde erfpachtcanons in aanmerking mag nemen als aftrekbare kosten met betrekking tot een eigen woning als bedoeld in art. 3.120, lid 1, sub b (tekst voor de jaren 2005 en 2006) Wet IB 2001 en, zo ja, tot welk bedrag.

NTFR 2014/1713 - Extra kilometervergoeding bovenop de (onbelaste) 0,19 ct behoort tot het loon

ECLI:NL:GHAMS:2014:970, datum uitspraak 27-03-2014, publicatiedatum 02-04-2014
Aflevering 27, gepubliceerd op 03-07-2014 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende, accountmanager, moet volgens de arbeidsovereenkomst een representatieve auto aanschaffen. Deze auto is gefinancierd met een lening van de werkgever. Voor iedere zakelijk gereden kilometer ontvangt belanghebbende (afgerond) € 0,38. In 2011 rijdt hij 46.020 zakelijke kilometers. De totale kilometervergoeding is € 17.234. Volgens belanghebbende behoort deze vergoeding niet tot het loon. X stelt in het kader van zijn IB-aanslag over 2011 dat deze vergoeding in het geheel niet tot het loon behoort. Het hof is van oordeel dat geen sprake is van een door de werkgever ter beschikking gestelde auto, aangezien de werkgever niet alle kosten van de auto vergoedt. Het beroep van belanghebbende op het gelijkheidsbeginsel faalt, omdat zijn situatie niet gelijk is aan werknemers die met een auto van de zaak minder dan 500 km per jaar privé rijden.

NTFR 2014/1714 - Voor bijtellingspercentage geldt door modificatie gewijzigde CO2-uitstoot in plaats van CO2-uitstoot op datum eerste tenaamstelling

ECLI:NL:RBGEL:2014:2764, datum uitspraak 29-04-2014, publicatiedatum 29-04-2014
Aflevering 27, gepubliceerd op 03-07-2014 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende, X bv, heeft aan haar general manager – mede voor privégebruik – een elektrisch aangedreven auto ter beschikking gesteld. Voor de auto is een Certificaat van Overeenstemming (CvO) afgegeven waarin is vastgesteld dat de CO2–uitstoot 53 g/km is. De autofabrikant heeft door modificatie bewerkstelligd dat de CO2–uitstoot is teruggebracht naar 47 g/km. Voor de modificatie aan de auto is een EG-typegoedkeuringscertificaat (ETG) afgegeven door de RDW. Voor auto’s die na productie en vóór eerste gebruik zijn gemodificeerd worden nieuwe CvO’s afgegeven. De auto is op 30 januari 2013 gemodificeerd. Op het moment van de modificatie was de auto ruim een jaar in gebruik en bedroeg de kilometerstand 22.936 km. De RDW heeft de gegeven ‘CO2–uitstoot’ van de auto kort na de datum van modificatie in het kentekenregister aangepast en op 47 g/km gesteld. X bv heeft in haar maandelijkse aangiften loonheffingen geen rekening gehouden met een fiscale bijtelling voor het privégebruik van de auto. In geschil is of dat terecht is.

NTFR 2014/1717 - Eerste Kamer neemt Wet hervorming kindregelingen aan

Aflevering 27, gepubliceerd op 03-07-2014
De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel ‘Hervorming kindregelingen’ aangenomen. De hervorming leidt ertoe dat er per 1 januari 2015 vier regelingen overblijven voor de inkomensondersteuning van ouders, namelijk de kinderbijslag, het kindgebonden budget, de combinatiekorting en de kinderopvangtoeslag.

NTFR 2014/1718 - Aan kerkgenootschap betaalde vergoeding voor lening vormt niet ten dele een gift

ECLI:NL:HR:2014:1535, datum uitspraak 27-06-2014, publicatiedatum 27-06-2014
Aflevering 27, gepubliceerd op 03-07-2014
Belanghebbende is lid van de beleggingscommissie van een kerkgenootschap. Dit kerkgenootschap is een anbi. Het kerkgenootschap heeft belanghebbende in 2006 € 100.000 ter leen verstrekt tegen 7% rente – uiteindelijk – zonder zekerheden. Belanghebbende heeft met het geleende geld aandelen in een beleggingsfonds gekocht. De juridische en economische eigendom van de aandelen berusten bij belanghebbende. In 2007 heeft belanghebbende € 7.000 betaald aan het kerkgenootschap als vergoeding voor het ter leen verstrekte bedrag. De helft hiervan (€ 3.500) wenst belanghebbende als aftrekbare gift in aanmerking te nemen. Hof Arnhem-Leeuwarden 22 oktober 2013, nr. 13/00494 (NTFR 2013/2320) heeft die aftrek niet toegestaan. Van een gift kan namelijk pas worden gesproken indien belanghebbende uit vrijgevigheid een rentebetaling op zich neemt die hoger is dan de rente die hij verschuldigd zou zijn bij het aangaan van een geldlening – onder dezelfde voorwaarden – bij een andere zakelijk handelende geldverstrekker. Belanghebbende maakt echter niet aannemelijk dat die andere geldverstrekker bereid zou zijn hem onder dezelfde voorwaarden een bedrag van € 100.000 te lenen, tegen een rentevergoeding die lager is dan 7%.

NTFR 2014/1719 - Hof laat steken vallen bij oordeel over opzettelijk doen van onjuiste aangifte

ECLI:NL:HR:2014:1458, datum uitspraak 20-06-2014, publicatiedatum 20-06-2014
Aflevering 27, gepubliceerd op 03-07-2014 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende heeft een factuur betaald en het bedrag ervan als kosten in aanmerking genomen. Volgens de inspecteur is aftrek niet toegestaan. Hof Den Haag 21 juni 2013, nr. 12/00444 en 12/00445 (NTFR 2014/627) heeft geoordeeld dat belanghebbende willens en wetens een onjuiste aangifte heeft gedaan door het bedrag van de factuur tot de kosten van de door haar gedreven onderneming te rekenen. Dit oordeel is echter niet cassatie-proof. Aangezien belanghebbende voor het hof heeft betwist dat sprake was van opzet, diende het hof in zijn uitspraak namelijk te vermelden op grond van welke feiten en omstandigheden het tot zijn oordeel omtrent de aanwezigheid van opzet was gekomen. Dat heeft het niet gedaan. In het incidentele cassatieberoep klaagt de staatssecretaris terecht erover dat het hof de navorderingsaanslag heeft verminderd. Onbegrijpelijk is namelijk waarom het hof geen rekening heeft gehouden met de in de bezwaarfase door belanghebbende ingediende herziene aangifte met hoger belastbaar bedrag dan waarvan bij de primitieve aanslag was uitgegaan.

NTFR 2014/1720 - Besluit over belastbaar feit overdrachtsbelasting aangepast

Aflevering 27, gepubliceerd op 03-07-2014
De staatssecretaris van Financiën heeft het besluit van 14 december 2011, nr. BLKB2011/1803M, NTFR 2012/306 met beleid over het belastbaar feit in de overdrachtsbelasting vervangen. In onderdeel 6.3.1 is een nieuwe goedkeuring opgenomen voor de inkoop van eigen aandelen door een beleggingsmaatschappij met veranderlijk kapitaal. Onderdeel 9 bevat een nieuwe goedkeuring voor de aan- en verkoop van onroerende zaken door een rechtsvorm zonder rechtspersoonlijkheid. In onderdeel 10 wordt ingegaan op enkele overdrachtsbelastingaspecten bij een door de notariële praktijk ontwikkeld alternatief koop- en leveringssysteem van onroerende zaken. Onderdeel 6.1 (Certificering van aandelen) en 6.2 (Ongedaan maken van certificering) zijn geactualiseerd. In onderdeel 6.2 (Ongedaan maken van certificering) en 6.3 (Inkoop en uitgifte van eigen aandelen) zijn de voorwaarden aangepast.

NTFR 2014/1721 - Diensten van in BIG-register opgenomen anesthesieverpleegkundige zijn vrijgesteld

ECLI:NL:HR:2014:1375, datum uitspraak 13-06-2014, publicatiedatum 13-06-2014
Aflevering 27, gepubliceerd op 03-07-2014 met annotatie van mr. A. Vroon
Belanghebbende, een verpleegkundige en anesthesiemedewerker, is als zorgverlener opgenomen in het BIG-register. Hij sluit ‘overeenkomsten van opdracht’ met ziekenhuizen. Op grond van de overeenkomsten verricht belanghebbende feitelijk de werkzaamheden van een anesthesieverpleegkundige. Hof Den Bosch 4 oktober 2013, nr. 13/00538, NTFR 2013/2123 heeft geoordeeld dat de diensten van belanghebbende zijn vrijgesteld van omzetbelasting, omdat de diensten moeten worden aangemerkt als ‘gezondheidskundige verzorging van de mens’ ex art. 11.1.g Wet OB 1968. Hiertegen komt de staatssecretaris in cassatie, echter zonder succes. De Hoge Raad stelt voorop dat in cassatie niet in geschil is dat belanghebbende de werkzaamheden als zelfstandig ondernemer verricht. In de oordelen van het hof ligt volgens de cassatierechter besloten dat de overeenkomsten inhouden dat belanghebbende diensten verricht bestaande uit het verrichten van anesthesiewerkzaamheden en dat deze diensten door belanghebbende worden verricht in zijn hoedanigheid van beoefenaar van een beroep waarvoor regels zijn gesteld krachtens de Wet BIG. Op grond hiervan heeft het hof terecht de onderhavige vrijstelling van toepassing geacht. De omstandigheden dat belanghebbende gehouden is instructies van de ziekenhuizen of anesthesiologen op te volgen, en dat hij behoudens eigen opzet of bewuste roekeloosheid niet aansprakelijk is voor schade die voortvloeit uit het verrichten van de werkzaamheden, staan aan deze conclusie niet in de weg.

NTFR 2014/1722 - Medische diensten van maatschap van operatieassistenten en anesthesiemedewerkers vrijgesteld van omzetbelasting

ECLI:NL:HR:2014:1374, datum uitspraak 13-06-2014, publicatiedatum 13-06-2014
Aflevering 27, gepubliceerd op 03-07-2014 met annotatie van mr. A. Vroon
Belanghebbende, een maatschap van vier operatieassistenten en anesthesiemedewerkers, heeft met verschillende ziekenhuizen overeenkomsten gesloten. Op grond hiervan verrichten de maten werkzaamheden van operatieassistent en/of anesthesiemedewerker. De duur van de overeenkomsten varieert van een maand tot een jaar. Volgens Hof Amsterdam 10 mei 2012, nr. 11/00832 (NTFR 2013/713) zijn de onderhavige diensten niet vrijgesteld van omzetbelasting. Die beslissing houdt in cassatie echter geen stand. De Hoge Raad stelt voorop dat van het door belanghebbende ter beschikking stellen of uitlenen van personeel of arbeidskrachten geen sprake is. Voorts moeten de onderhavige diensten volgens de cassatierechter worden aangemerkt als ‘medische verzorging’. De feitelijk verrichte werkzaamheden van een operatieassistent respectievelijk een anesthesieverpleegkundige vormen naar hun aard namelijk een wezenlijk, inherent en onafscheidbaar deel van aan patiënten geboden medische verzorging (chirurgie). Dat de maten instructies moesten opvolgen en zich moesten houden aan de ziekenhuisregels, doen aan deze conclusie niet af. Het oordeel van het hof dat de door belanghebbende verrichte diensten niet kunnen worden aangemerkt als medische verzorging berust derhalve op een onjuiste rechtsopvatting.

NTFR 2014/1723 - Ook operatieassistenten en anesthesiemedewerkers vallen onder vrijstelling voor medische verzorging

ECLI:NL:PHR:2013:619, datum uitspraak 17-06-2013, publicatiedatum 06-09-2013
Aflevering 27, gepubliceerd op 03-07-2014 met annotatie van mr. A. Vroon
In deze zaak staat de vraag centraal of een maatschap van operatieassistenten en anesthesiemedewerkers terecht is aangemerkt als ondernemer in de zin van art. 7, lid 1, Wet OB 1968, en zo ja, of de door haar verrichte prestaties – die op basis van contracten voor een bepaalde tijd worden uitgevoerd door haar maten de vrijstelling van artikel 11, lid 1, onderdeel c, of onderdeel g, sub 1, Wet OB deelachtig kunnen worden.

NTFR 2014/1724 - Enkele overschrijding van vastgestelde termijn voor het aanbrengen kan leiden tot douaneschuld en tot btw-heffing

Aflevering 27, gepubliceerd op 03-07-2014
X heeft op 26 oktober 2005 elektronisch aangifte gedaan tot plaatsing van een dieselmotor onder de douaneregeling extern communautair douanevervoer. Hoewel de motor 28 oktober 2005 bij het kantoor van bestemming moest worden aangebracht, is deze pas 14 november 2005 bij dat bureau aangebracht en onder de douaneregeling actieve veredeling geplaatst, met toepassing van het terugbetalingssysteem. Het douanekantoor heeft na de aanvaarding van deze aangifte vastgesteld dat de voorafgaande douaneregeling, te weten extern communautair douanevervoer, niet naar behoren was beëindigd en heeft die plaatsing ongeldig verklaard. Na X over deze situatie te hebben geïnformeerd, heeft de bevoegde inspecteur deze onderneming in de gelegenheid gesteld het bewijs te leveren dat de douaneregeling op regelmatige wijze is beëindigd. X heeft dat bewijs niet kunnen leveren. De inspecteur kwam derhalve tot de slotsom dat de motor aan het douanetoezicht is onttrokken. Op prejudiciële vragen van de verwijzende rechter verklaart het HvJ voor recht.

NTFR 2014/1726 - Digitale kranten en boeken; btw-tarief

Aflevering 27, gepubliceerd op 03-07-2014
De staatssecretaris van Financiën antwoordt op Kamervragen die zijn gesteld naar aanleiding van de tarifering van digitale kranten en boeken in België en Luxemburg. Het btw-tarief in die landen voor digitale boeken en kranten ligt veel lager dan in Nederland. De staatssecretaris stelt dat met ingang van 1 januari 2015 de Europese btw-regeling nog maar één regel voor het bepalen van de plaats van dienst van een telecommunicatie-, omroep- of elektronische dienst zal kennen. Die diensten zijn dan altijd belast in het land waar de afnemer woont of gevestigd is. Dat neemt niet weg dat dan nog steeds geen gelijke behandeling mogelijk is van fysieke en digitale producten onderling. Daarvoor is nieuwe Europese regelgeving vereist.

NTFR 2014/1727 - Bleekaarde terecht ingedeeld in post 3802 90 00 GN

ECLI:NL:HR:2014:1382, datum uitspraak 13-06-2014, publicatiedatum 13-06-2014
Aflevering 27, gepubliceerd op 03-07-2014 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Belanghebbende heeft aangifte douanerechten gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van partijen bleekaarde. Deze producten worden door belanghebbende behandeld met zwavelzuur en vervolgens gespoeld met water. In geschil is de tariefindeling van de bleekaarde. Hof Amsterdam heeft in het spoor van de inspecteur geoordeeld dat de partijen bleekaarde dienen te worden ingedeeld als ‘geactiveerde minerale producten’ onder post 3802 90 00 GN. Na het stellen van prejudiciële vragen door de Hoge Raad (13 juli 2012, NTFR 2012/1843) en beantwoording ervan door het HvJ (23 januari 2014, zaak C-380/12), bevestigt de Hoge Raad in het onderhavige eindarrest de juistheid van de beslissing van het hof. Uit het arrest van het HvJ volgt namelijk dat wanneer door het wassen met behulp van chemicaliën de oppervlaktestructuur van de behandelde producten verandert, die producten niet kunnen worden ingedeeld in post 2508 GN. Daarvan is hier sprake. Hoewel de klachten van belanghebbende door het hof zijn verworpen, is wel – omdat ten onrechte geen rekening was gehouden met een bepaald preferentieel tarief – een proceskostenvergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand aan belanghebbende toegekend. De staatssecretaris komt hiertegen in cassatie, echter vergeefs. Voor het toekennen van een proceskostenvergoeding is namelijk niet van belang of een deskundige daadwerkelijk heeft bijgedragen aan de beslissing van de rechter dat het beroep gegrond is.

NTFR 2014/1728 - Rechtbank mocht aan in faxbericht gestelde fatale termijn geen nadelige gevolgen verbinden voor belanghebbende

ECLI:NL:HR:2014:1455, datum uitspraak 20-06-2014, publicatiedatum 20-06-2014
Aflevering 27, gepubliceerd op 03-07-2014 met annotatie van mr. P.G.J. Tiemessen
De gemachtigde van belanghebbende heeft een pro-formaberoepschrift ingediend bij de rechtbank. Na een paar keer uitstel per fax te hebben verleend, heeft de griffier van de rechtbank de gemachtigde per faxbericht een fatale termijn gesteld voor het indienen van de gronden. Omdat de gronden niet tijdig waren ingediend, is het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het verzet daartegen door belanghebbende is ongegrond verklaard. In cassatie houdt die beslissing echter geen stand. De Hoge Raad stelt voorop dat een gerecht een besluit om, in afwijking van art. 8:37 Awb, per fax een termijn te stellen voor herstel van een in potentie fataal verzuim, bekend dient te hebben gemaakt alvorens zich van een dergelijk communicatiemiddel te bedienen. In art. 2, lid 2, Procesregeling bestuursrecht 2010 (Stcrt. 2010, nr. 12031) hebben de rechtbanken bepaald dat toezending van de stukken aangetekend of met bericht van ontvangst of per fax kan geschieden. Daarmee heeft echter geen bekendmaking plaatsgevonden zoals vereist door de Hoge Raad in eerdere jurisprudentie. Nu niet is gebleken dat de rechtbank haar beslissing om van faxverkeer gebruik te maken anderszins aan de gemachtigde bekend had gemaakt, mocht zij aan het niet naleven van een in het onderhavige faxbericht gestelde termijn, geen voor de geadresseerde nadelige gevolgen verbinden. De omstandigheid dat de rechtbank al twee keer eerder per fax een termijn had gesteld of uitstel van de termijn had verleend, kan niet als een zodanige bekendmaking worden aangemerkt.

NTFR 2014/1729 - Regels in BBBB 1998 inzake verhoogde vergrijpboetes bij autokostenfictieregeling zijn willekeurig

ECLI:NL:GHARL:2014:3391, datum uitspraak 23-04-2014, publicatiedatum 02-05-2014
Aflevering 27, gepubliceerd op 03-07-2014 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
Belanghebbende, een bv die een internationaal transportbedrijf exploiteert, heeft aan een werknemer een personenauto ter beschikking gesteld. Die werknemer heeft een kilometeradministratie bijgehouden. De inspecteur heeft onder meer over 2010 een naheffingsaanslag LB/PVV aan belanghebbende opgelegd in verband met toepassing van de autokostenfictieregeling. Daarbij is voorts – na bezwaar – een vergrijpboete van 80% opgelegd. Volgens het hof is de ‘bijtelling’ voor de ter beschikking gestelde auto terecht, nu belanghebbende niet aan de verzwaarde bewijslast heeft voldaan dat minder dan 500 km in privé is gereden. De kilometeradministratie van de werknemer bevat namelijk stelposten en is deels achteraf opgesteld. Wat de boete betreft heeft de inspecteur de regels van het BBBB 1998 gevolgd. Daarin is bepaald dat in afwijking van de hoofdregel – een 25%-boete bij grove schuld – bij de autokostenfictieregeling de boete wordt verhoogd tot 40% bij grove schuld en 80% bij opzet, en wanneer een onjuiste rittenregistratie wordt overgelegd tot 100%. Het hof acht deze criteria echter willekeurig en geen goede basis om te komen tot een afgewogen straftoemeting. Daarom slaat het hof geen acht op deze regels uit het BBBB 1998. Volgens het hof is aannemelijk gemaakt door de inspecteur dat sprake is van grove schuld aan de zijde van belanghebbende. Daarbij past een vergrijpboete van 25%, aldus het hof.

NTFR 2014/1730 - Belastingrechter bevoegd om kennis te nemen van geschil over hoogte toetsingsinkomen zorgtoeslag

ECLI:NL:PHR:2014:481, datum uitspraak 20-05-2014, publicatiedatum 06-06-2014
Aflevering 27, gepubliceerd op 03-07-2014 met annotatie van mr. E.C.G. Okhuizen
Belanghebbende heeft in haar aangifte IB/PVV 2009 als verzamelinkomen aangegeven haar WAO/WIA-uitkering, die mede de werkgeversbijdrage premie Zvw omvat. Zij heeft een beschikking zorgtoeslag 2009 gekregen, gebaseerd op dat verzamelinkomen als toetsingsinkomen. Belanghebbende bestrijdt deze beschikking omdat zij meent dat het toetsingsinkomen voor de zorgtoeslag niet de werkgeversbijdrage premie Zorgverzekeringswet omvat. De inspecteur heeft haar bezwaar afgewezen.

NTFR 2014/1731 - Interne compensatie binnen boetegrondslag niet mogelijk wanneer geen sprake is van 'hetzelfde feit'

ECLI:NL:PHR:2014:504, datum uitspraak 27-05-2014, publicatiedatum 13-06-2014
Aflevering 27, gepubliceerd op 03-07-2014 met annotatie van mr. drs. R. Steenman
In 2008 heeft de inspecteur aan de (aandeelhouder van de) belanghebbende over 2003 t/m 2006 navorderings- en naheffingsaanslagen opgelegd in de IB/PVV, VPB en DB wegens correcties ter zake van (i) de kosten van een door belanghebbende gekochte Ferrari en (ii) door haar in 2006 in aftrek gebrachte reis- en verblijfkosten van haar aandeelhouder. De inspecteur heeft die lasten aangemerkt als winstuitdelingen. Bij de naheffingsaanslagen DB zijn over beide correcties vergrijpboetes opgelegd ad 50%. De rechtbank stelde vast dat een deel van de reis- en verblijfkosten niet aan 2006 maar aan 2005 moest worden toegerekend en verlaagde daarom de naheffing (en navenant de vergrijpboete) DB 2006. De partijen zijn voorts ter zitting een compromis overeengekomen over de Ferrari-correcties dat door de rechtbank is vastgelegd in het zittings-pv. Door het compromis vervielen de Ferrari-correcties voor de DB 2005 en 2006 (en de ter zake opgelegde vergrijpboetes) en voor de IB/PVV 2003.

NTFR 2014/1732 - Forfaitaire box 3-heffing over buitenlandse aandelenparticipaties waarop geen dividend is betaald is niet strijdig met verdragen

ECLI:NL:HR:2014:1191, datum uitspraak 23-05-2014, publicatiedatum 23-05-2014
Aflevering 27, gepubliceerd op 03-07-2014 met annotatie van mr. dr. J. Gooijer
Belanghebbende, inwoner van Nederland, heeft (aandelen)participaties in verschillende buitenlandse beleggingsfondsen. Een deel van de buitenlandse beleggingsfondsen heeft geen dividend aan belanghebbende betaald. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de inspecteur ook ter zake van deze aandelenparticipaties een forfaitair box 3-rendement van 4% in aanmerking genomen. Volgens belanghebbende staan de toepasselijke belastingverdragen daaraan echter in de weg, omdat die verdragen het heffingsrecht over betaalde dividenden aan Nederland toewijzen. Hof Arnhem-Leeuwarden (NTFR 2013/1173) heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld. Volgens het hof verzetten de toepasselijke belastingverdragen zich niet tegen de onderhavige forfaitaire rendementsheffing en bieden zij geen grondslag voor een verrekening van fictieve bronbelasting. Volgens het hof heeft Nederland niet eenzijdig heffingsrechten naar zich toegetrokken. Wanneer namelijk de niet daadwerkelijk verkregen inkomsten uit de participaties in de toekomst alsnog worden verkregen, zij aan belanghebbende kunnen toevloeien als dividend of als vermogenswinst. In beide gevallen is het heffingsrecht volgens de verdragen aan de woonstaat toegewezen. De Hoge Raad sluit zich aan bij de visie van het hof.

NTFR 2014/1733 - Overeenkomst met Argentinië over automatische uitwisseling van fiscale gegevens

Aflevering 27, gepubliceerd op 03-07-2014
Nederland en Argentinië hebben een memorandum van overeenstemming gesloten over automatische inlichtingenuitwisseling voor belastingdoeleinden. Dit memorandum voorziet in de – mogelijkheid van – automatische uitwisseling van fiscale inlichtingen over onder meer onroerende zaken, dividend, interest (indien beschikbaar), royalty’s (indien beschikbaar), vermogenswinsten, inkomsten uit zelfstandige arbeid, salarissen, lonen en andere soortgelijke beloningen, directeursbeloningen en andere soortgelijke beloningen, inkomsten verkregen door artiesten en sportbeoefenaars, pensioenen en lijfrenten, inkomsten uit overheidsfuncties en overige inkomsten. Ook kunnen bij briefwisseling nog categorieën worden toegevoegd. De eerste uitwisseling heeft betrekking op het jaar 2012.