Aflevering 28

Gepubliceerd op 10 juli 2014

NTFR 2014/1763 - Stroomlijning besluiten overdrachtsbelasting gewenst voor vastgoedbeleggingsfondsen

Aflevering 28, gepubliceerd op 10-07-2014 geschreven door prof. dr. H. Vermeulen
Op 3 juni 2014 heeft de staatssecretaris van Financiën het besluit ‘Overdrachtsbelasting. Belastbaar feit’ geactualiseerd en uitgebreid met onder meer een regeling voor de aan- en verkoop van vastgoed door rechtsvormen zonder rechtspersoonlijkheid, zoals beleggingsfondsen.Besluit van 3 juni 2014, nr. BLKB/2014/194M, Stcrt. 2014,15967, NTFR 2014/1720. Sinds 2010 bevat het besluit ‘Overdrachtsbelasting en omzetbelasting. Samenloop’ al een regeling voor de aankoop van vastgoed dat zich in de bouw- en handelsfase bevindt.Thans het besluit van 31 oktober 2012, nr. BLKB2012/1752M, Stcrt. 2012, 22696, NTFR 2012/2705. In deze Opinie beschouw ik beide besluiten op dit punt en doe ik een oproep tot stroomlijning van de besluiten naar het model van het besluit ‘Overdrachtsbelasting en omzetbelasting. Samenloop’.Ik besteed geen aandacht aan andere in deze besluiten geregelde onderwerpen.

NTFR 2014/1764 - Vragen beantwoord over onder meer fiscale moties en toezeggingen

Aflevering 28, gepubliceerd op 10-07-2014
De staatssecretaris van Financiën heeft vragen beantwoord over de brief met fiscale moties en toezeggingen (NTFR 2014/1341) en over de brief over de aftrek van de kosten van trapliften als specifieke zorgkosten. Verder gaat hij, mede namens de minister voor Wonen en Rijksdienst in op vragen over het gebruik van de tijdelijk verruimde vrijstelling van schenkbelasting met betrekking tot de eigen woning.

NTFR 2014/1765 - Kamervragen over de publicatieplicht van anbi’s beantwoord

Aflevering 28, gepubliceerd op 10-07-2014
De staatssecretaris van Financiën heeft Tweede Kamervragen beantwoord over coulance voor kerkgenootschappen ten aanzien van de publicatieplicht voor algemeen nut beogende instellingen (anbi’s). De staatssecretaris bevestigt dat voor kerkgenootschappen een uitzondering bestaat op de publicatieplicht voor anbi’s die per 1 januari 2014 geldt. Kerkgenootschappen hoeven eerst per 1 januari 2016 te voldoen aan de publicatieplicht. Desgevraagd meldt de staatssecretaris dat de overgangsregeling ook geldt voor moskeeën. Tot slot meldt de staatssecretaris dat ongeveer 2.000 van de 35.000 anbi’s niet hebben voldaan aan de publicatieplicht. Van deze anbi’s wordt de anbi-status met terugwerkende kracht tot 1 januari 2014 ingetrokken. Er zitten geen religieuze instellingen bij de 2.000 gevallen die niet hebben voldaan aan de publicatieplicht.

NTFR 2014/1766 - Aan inwoner van VAE betaalde beëindigingsvergoeding dienstbetrekking is in Nederland belast

ECLI:NL:HR:2014:1459, datum uitspraak 20-06-2014, publicatiedatum 20-06-2014
Aflevering 28, gepubliceerd op 10-07-2014 met annotatie van dr. F.M. Werger
Belanghebbende was bestuurder van een in Nederland gevestigde vennootschap. De arbeidsovereenkomst is op 15 augustus 2007 ontbonden. Belanghebbende is in juli 2007 verhuisd naar de Verenigde Arabische Emiraten. In december 2007 is een tweede termijn van een aan belanghebbende toegekende dienstbetrekkingsbeëindigingsvergoeding betaald. De inspecteur heeft (ook) die termijn van de vergoeding in de aanslag IB/PVV 2007 begrepen. Volgens Hof Amsterdam 18 april 2013, nr. 11/00880 (NTFR 2013/1262) is dat terecht. Volgens het hof vormt de bron van de tweede termijn de dienstbetrekking met de werkgeefster en niet de arbeid of het nalaten daarvan. De termijnen van de vergoeding vloeien rechtstreeks en volledig voort uit de in Nederland door belanghebbende vervulde functie van bestuurder van een in Nederland gevestigde vennootschap, en wel in zodanige mate dat zij kunnen worden beschouwd als te zijn verstrekt ter zake van het in Nederland verricht hebben van arbeid als bedoeld in art. 7.2 Wet IB 2001. De Hoge Raad sluit zich aan bij de visie van het hof. Aan de toepassing van art. 7.2, lid 2, letter b, Wet IB 2001 staat niet in de weg, aldus de Hoge Raad, dat tegenover de ontvangen termijnen geen daadwerkelijk in Nederland verrichte werkzaamheden staan.

NTFR 2014/1768 - Actualisering besluit over pensioenen en stamrechten; tegemoetkomingen voor partner- en wezenpensioenen, conversie van opgebouwde pensioenaanspraken, premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid en opnemen van stamrechten

Aflevering 28, gepubliceerd op 10-07-2014
De staatssecretaris van Financiën heeft het besluit in de loonheffingen van 20 december 2013, BLKB2013/2199M (NTFR 2014/307), geactualiseerd dat handelt over pensioenen en stamrechten; tegemoetkomingen voor partner- en wezenpensioenen, conversie van opgebouwde pensioenaanspraken, premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid en opnemen van stamrechten. Het geactualiseerde besluit bevat een nieuwe goedkeuring waardoor uitkeringen ingevolge aanspraken op periodieke uitkeringen (art. 11, lid 1, onderdeel g, Wet LB 1964 (tekst tot en met 31 december 2013)) of het tegoed van een stamrechtspaarrekening of de waarde van een stamrechtbeleggingsrecht (art. 11a Wet LB 1964 (tekst tot en met december 2013)) voor een deel vervroegd kunnen worden ontvangen. Het besluit werkt terug tot 1 januari 2014.

NTFR 2014/1769 - Besluit over Loon, vrijgesteld loon en vergoedingen en verstrekkingen aangepast

Aflevering 28, gepubliceerd op 10-07-2014
De staatssecretaris van Financiën heeft het besluit over loon, vrijgesteld loon en vergoedingen en verstrekkingen van 18 september 2013, nr. BLKB2013/799M, NTFR 2013/1896 aangepast. De aanpassing vindt plaats in verband met een herbeoordeling van vergoedingen op basis van het Reisbesluit binnenland en het Reisbesluit buitenland. Die herbeoordeling heeft gevolgen met ingang van 1 juli 2014.

NTFR 2014/1771 - Staatssecretaris ziet af van cassatieberoep tegen uitspraak gebruikelijk loon orthodontist

Aflevering 28, gepubliceerd op 10-07-2014
In een toelichting laat de staatssecretaris weten af te zien van het instellen van beroep in cassatie tegen de verwijzingsuitspraak Hof Amsterdam 13 maart 2014, nr. 12/01115, NTFR 2014/1382. De uitspraak betreft een in een bv-vorm gedreven orthodontistenpraktijk met naast de dga nog acht andere werknemers. In geschil was de toepassing van de gebruikelijkloonregeling van art. 12a Wet LB 1964. De staatssecretaris is van mening dat uit het verwijzingsarrest HR 9 november 2012, nr. 11/2127, NTFR 2012/2646, volgt dat in een geval als het onderhavige de hoogte van het gebruikelijk loon moet worden onderbouwd met andere gegevens dan de opbrengsten van belanghebbende. Het hof heeft daarom terecht geoordeeld dat de afroommethode en de winstreductiemethode in het onderhavige geval niet zijn toegestaan. Voor het overige berust het hofoordeel op de aan het hof voorbehouden waardering van bewijsmiddelen – waarbij de staatssecretaris nog opmerkt dat de door de inspecteur aangedragen gegevens met betrekking tot een tandartsenpraktijk wel relevant kunnen zijn in dezen – zodat van cassatieberoep geen succes valt te verwachten.

NTFR 2014/1772 - Wijziging Leidraad invordering 2008

Aflevering 28, gepubliceerd op 10-07-2014
De staatssecretaris van Financiën heeft de Leidraad invordering 2008 gewijzigd. De wijzigingen hangen samen met een aanpassing van het beleid over de mededelingsplicht voor bodemzaken, enkele aanpassingen van het beleid over het verplicht gebruik van één bankrekening en een aantal technische aanpassingen.

NTFR 2014/1773 - Tweede Kamervragen over afkoop van kleine pensioenen beantwoord

Aflevering 28, gepubliceerd op 10-07-2014
De staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft, mede namens de staatssecretaris van Financiën, Tweede Kamervragen beantwoord over het verschuiven van de datum van de afkoop van kleine pensioenen naar de op het afkooptijdstip geldende AOW-leeftijd. Tegelijkertijd stuurt zij een brief aan de Tweede Kamer waarin zij de Kamer inlicht over het overleg met de betrokken instanties over de afkoop van kleine pensioenen.

NTFR 2014/1775 - Vragen en antwoorden overgangsregime KEW, SEW en BEW en fiscaal partnerschap geactualiseerd

Aflevering 28, gepubliceerd op 10-07-2014
De vragen en antwoorden over het overgangsregime kapitaalverzekering eigen woning, spaarrekening eigen woning en beleggingsrecht eigen woning (KEW, SEW en BEW) en fiscaal partnerschap zijn aangepast. De aanpassing ten opzichte van de eerdere versie bestaat uit het toevoegen van vragen en antwoorden over het omzetten van een kapitaalverzekering in een SEW of BEW. Daarnaast zijn enkele vragen verwijderd omdat de inhoud daarvan is opgenomen in wettelijke bepalingen. De vragen en antwoorden zijn te vinden op de website van het Ministerie van Financiën.

NTFR 2014/1776 - Vrijwillige bijdragen aan uitvaartfonds op islamitische grondslag aftrekbaar

ECLI:NL:GHAMS:2014:1513, datum uitspraak 01-05-2014, publicatiedatum 01-05-2014
Aflevering 28, gepubliceerd op 10-07-2014 met annotatie van mr. P.T. van Arnhem
Belanghebbende heeft in zijn aangifte een bedrag in aftrek gebracht als uitgaven wegens overlijden. Dit betreft een betaling aan de Islamitische Stichting Nederland (ISN). Het hof overweegt dat de deelnemers die voor zichzelf en hun familieleden de door ISN in rekening gebrachte jaarlijkse ‘donatie’ betalen, de facto tegenover ISN een aanspraak op ondersteuning in geval van overlijden verkrijgen, welke is gebaseerd op verplichtingen van moraal en fatsoen die zijn geworteld in (islamitisch-) religieuze opvattingen. In tegenstelling tot Rechtbank Noord-Holland acht het hof aannemelijk dat restitutie van de bijdragen is uitgesloten en dat het evenmin mogelijk is de uit een donatie voortvloeiende verbintenissen aan een ander over te dragen of te verpanden. Het hof acht ook aannemelijk dat de door ISN verleende ondersteuning feitelijk uitsluitend bestaat uit de vergoeding van kosten (in het bijzonder van vervoer) van de verzekerde en diens familieleden in verband met de uitvaart van de overledene. De bijdragen kunnen dan ook worden aangemerkt als ‘uitgaven die rechtstreeks verband houden met het overlijden (en) de begrafenis’.

NTFR 2014/1777 - Betaalde hypotheekrente van verlaten echtelijke woning niet volledig als alimentatieverplichting aftrekbaar

ECLI:NL:GHARL:2014:3923, datum uitspraak 13-05-2014, publicatiedatum 23-05-2014
Aflevering 28, gepubliceerd op 10-07-2014 met annotatie van mr. M.H.W.N. Lammers
Belanghebbende (geboren in 1943) is in 2009 gehuwd. De echtelijke samenleving was in 2005 echter reeds verbroken. In 2010 is belanghebbende gescheiden. In 2009 hadden belanghebbende en zijn echtgenote een gezamenlijke bankrekening. Daarop zijn de inkomsten van belanghebbende gestort. Via deze rekening werd onder meer de hypotheekrente betaald van de echtelijke woning, waarin de echtgenote en de kinderen woonden. De echtgenote had ook inkomsten. Bij het vaststellen van de aanslag IB 2009 is € 4.339 aan hypotheekrente bij belanghebbende in aanmerking genomen. Belanghebbende wil echter het volledige bedrag van € 8.818 aan betaalde hypotheekrente in aftrek brengen als alimentatieverplichting. Het hof staat dat niet toe. Weliswaar is, anders dan de inspecteur stelt, volgens het hof aannemelijk dat belanghebbende en zijn echtgenote in 2009 duurzaam gescheiden leefden, maar het hof acht niet aannemelijk dat belanghebbende op grond van art. 1:81 BW verplicht was meer aan zijn echtgenote te verschaffen dan het bedrag van € 4.339 dat reeds in aftrek is gebracht.

NTFR 2014/1779 - Besluit over middeling geactualiseerd

Aflevering 28, gepubliceerd op 10-07-2014
De staatssecretaris van Financiën heeft het besluit over middeling 17 januari 2012, nr. BLKB 2011/2384M, geactualiseerd. In het besluit is een nieuwe goedkeuring opgenomen voor de situatie waarin het jaar van overlijden wat het inkomen betreft een piekjaar is. In deze situatie kan het overlijdensjaar toch in het middelingstijdvak worden betrokken.

NTFR 2014/1780 - Geen vrijstelling overdrachtsbelasting omdat niet is voldaan aan voorwaarden rangschikking NSW

ECLI:NL:RBGEL:2014:3666, datum uitspraak 18-02-2014, publicatiedatum 12-06-2014
Aflevering 28, gepubliceerd op 10-07-2014 met annotatie van A. Bakker en drs. W. Brink
Bij notariële akten van 31 augustus 2012 heeft belanghebbende een aantal percelen verkregen. Ter zake van de verkrijgingen is overdrachtsbelasting op aangifte voldaan. De Dienst Regelingen heeft een verzoek van belanghebbende ontvangen om een aantal van de verkregen percelen te rangschikken onder de NSW. De rangschikking is deels afgewezen. Het daartegen gerichte bezwaar is niet-ontvankelijk verklaard. In geschil is of belanghebbende ter zake van de verkrijgingen overdrachtsbelasting is verschuldigd. In het bijzonder is in geschil of de verkrijgingen zijn vrijgesteld van overdrachtsbelasting op grond van art. 9a NSW of op grond van het besluit van 29 juni 2011, nr. BLKB2011/310M, NTFR 2011/1915. Rechtbank Gelderland oordeelt dat belanghebbende op grond van de wet geen recht heeft op vrijstelling van overdrachtsbelasting, omdat de desbetreffende percelen ten tijde van de verkrijging nog niet waren gerangschikt. Ook op grond van het besluit heeft belanghebbende geen recht op vrijstelling van overdrachtsbelasting, omdat niet is voldaan aan de eis dat het beroep op de vrijstelling moet worden gedaan in of bij de akte van verkrijging. Met het bezwaar tegen de voldoening op aangifte is niet de voetverklaring verbeterd. Dit kan namelijk alleen door rectificatie van de akte.

NTFR 2014/1781 - Omzet uit verkoop huurwoningen telt niet mee in pro-ratabreuk

ECLI:NL:HR:2014:1315, datum uitspraak 06-06-2014, publicatiedatum 06-06-2014
Aflevering 28, gepubliceerd op 10-07-2014 met annotatie van E.H. van den Elsen
Belanghebbende is een woningcoöperatie. Zij heeft belaste omzet en vrijgestelde omzet. Belanghebbende verhuurde in 2009 15.990 woningen. Zij heeft in 2009 131 voormalige huurwoningen en 114 nieuw opgeleverde woningen verkocht. In geschil is of de gerealiseerde omzet uit de verkochte huurwoningen in de noemer van de pro-ratabreuk moet worden opgenomen. In navolging van Hof Leeuwarden 13 november 2012, nr. 11/00301 (NTFR 2013/42) is ook de Hoge Raad van oordeel dat die omzet buiten beschouwing moet blijven. De verkoop van de huurwoningen staat immers op zichzelf en is niet een noodzakelijk verlengstuk van de bedrijfsactiviteiten van belanghebbende, te weten verhuur van woningen.

NTFR 2014/1787 - Verplicht kasstelsel in de btw?

Aflevering 28, gepubliceerd op 10-07-2014
De staatssecretaris van Financiën heeft geantwoord op Kamervragen over de mogelijkheid van een overgang naar het kasstelsel in de btw. Dat zou het zogenoemde btw-lek kunnen dichten. Met het btw-lek wordt bedoeld het in aftrek brengen van btw door failliete bedrijven waarbij de factuur niet is betaald. De staatssecretaris deelt mee dat de Belastingdienst geen specifieke informatie heeft over de omvang van dit lek. Tevens merkt hij onder meer op dat bij een brede verplichte invoering van het kasstelsel de Europese Commissie zal moeten worden geraadpleegd in verband met eventuele strijdigheid met de desbetreffende richtlijnbepalingen.

NTFR 2014/1788 - Personenalarmering

Aflevering 28, gepubliceerd op 10-07-2014
De staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft mede namens de staatssecretaris van Financiën geantwoord op Kamervragen over de verhoogde tarieven van personenalarmering. Volgens de staatssecretaris kan de verhoging slechts deels verklaard worden door dit jaar ingevoerde heffing van btw voor niet winst beogende instellingen. Tot die datum waren alleen commerciële aanbieders btw verschuldigd. Het is hem onduidelijk wat de stijging van het tarief, los van de btw, veroorzaakt heeft.

NTFR 2014/1789 - Prejudiciële vraag aan HvJ: is zonder meer sprake van onttrekking als regeling douanevervoer niet is beëindigd?

ECLI:NL:HR:2014:1373, datum uitspraak 13-06-2014, publicatiedatum 13-06-2014
Aflevering 28, gepubliceerd op 10-07-2014 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Belanghebbende heeft een zending voedingsmiddelen onder de douaneregeling extern communautair douanevervoer geplaatst, waarbij als douanekantoor van bestemming Antwerpen en Bremerhaven zijn aangegeven. Omdat geen terugmelding van de aangifte werd ontvangen, heeft de douane belanghebbende verzocht om bewijs te leveren dat de douaneregeling op regelmatige wijze was beëindigd. Belanghebbende heeft daarop enige bescheiden overgelegd, waaronder zogenoemde bills of lading. Volgens de inspecteur zijn deze documenten onvoldoende, omdat deze geen bewijsstukken vormen als bedoeld in art. 365 en 366 UCDW. In bezwaar komt belanghebbende met bewijsstukken waaruit blijkt dat de goederen via de havens in Antwerpen en Bremerhaven de Europese Unie hebben verlaten en zijn aangekomen bij NAVO- en VN-strijdkrachten in Ivoorkust, Afghanistan en Haïti. Ook dit bewijs acht de inspecteur onvoldoende. Hof Amsterdam 25 oktober 2012, nr. 11/00375 t/m 11/00377 (NTFR 2012/2823) volgt de inspecteur en oordeelt dat de goederen aan het douanevervoer zijn onttrokken en dat op grond van art. 203 CDW een douaneschuld is ontstaan. Of de goederen het douanegebied hebben verlaten is volgens het hof niet relevant. In cassatie vraagt de Hoge Raad zich af of dit oordeel juist is. Wellicht kan worden betoogd dat nu de goederen niet in het handelsverkeer van de EU zijn terecht gekomen, slechts sprake is van schending van art. 204 CDW, zodat op grond van dat artikel een douaneschuld ontstaat, tenzij wordt aangetoond dat aan de in art. 859 UCDW bedoelde voorwaarden is voldaan. De Hoge Raad stelt hierover prejudiciële vragen aan het HvJ.

NTFR 2014/1790 - Geen navordering douanerechten bij gewettigd vertrouwen I

ECLI:NL:HR:2014:1466, datum uitspraak 20-06-2014, publicatiedatum 20-06-2014
Aflevering 28, gepubliceerd op 10-07-2014 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Belanghebbende, beroepsaangever, geeft al jaren zogenoemde ‘self-inflatable’-matrassen voor haar opdrachtgever aan voor het vrije verkeer. Dit geschiedde onder vermelding van de tariefpost ‘matrassen van kunststof’ (tarief 3,7%), terwijl dit de tariefpost ‘matrassen van andere textielstoffen’ (tarief 12%) moest zijn. De inspecteur heeft de meer verschuldigde douanerechten nagevorderd. Belanghebbende heeft verzocht om terugbetaling van deze douanerechten. Volgens belanghebbende was het niet boeken van de rechten een vergissing van de douane die belanghebbende redelijkerwijs niet kon ontdekken, zodat op grond van art. 220 CDW de rechten moeten worden terugbetaald. Hof Amsterdam 5 april 2012, nr. 11/00596 (NTFR 2012/1057) heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak. Als de douane door actieve gedragingen (zoals eerder controles) het gewettigd vertrouwen heeft gewekt dat matrassen als de onderhavige dienen te worden ingedeeld als ‘matrassen van kunststof’, dienen de rechten te worden terugbetaald. De aangever kan daarbij ook vertrouwen ontlenen aan controles die bij de opdrachtgever zijn verricht. Verwijzing moet volgen.

NTFR 2014/1791 - Geen navordering douanerechten bij gewettigd vertrouwen II

ECLI:NL:HR:2014:1468, datum uitspraak 20-06-2014, publicatiedatum 20-06-2014
Aflevering 28, gepubliceerd op 10-07-2014 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Belanghebbende heeft aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van knoflook. Dit is geschied onder de tariefpost ‘bevroren knoflook’, terwijl dit de tariefpost ‘gekoelde knoflook’ (met een hoger tarief) moest zijn. De inspecteur heeft de meer verschuldigde douanerechten nagevorderd. Belanghebbende heeft daar tegen bezwaar gemaakt. Volgens belanghebbende was het niet boeken van de rechten een vergissing van de douane die belanghebbende redelijkerwijs niet kon ontdekken, zodat op grond van art. 220 CDW de rechten niet zijn verschuldigd. Hof Amsterdam 11 oktober 2012, nr. 11/00760 (NTFR 2012/2682) heeft de inspecteur in het gelijk gesteld. De Hoge Raad casseert de hofuitspraak. Als de douane door actieve gedragingen (zoals eerder controles) het gewettigd vertrouwen heeft gewekt dat knoflook als de onderhavige dient te worden ingedeeld als ‘bevroren knoflook’, staat dit aan navordering in de weg. Verwijzing moet volgen.

NTFR 2014/1792 - A-G Van Hilten adviseert Hoge Raad prejudiciële vragen te stellen over mogelijkheid tot wijziging achteraf van persoon van aangever

ECLI:NL:PHR:2014:537, datum uitspraak 10-06-2014, publicatiedatum 20-06-2014
Aflevering 28, gepubliceerd op 10-07-2014 met annotatie van mr. B.A. Kalshoven
Belanghebbende heeft aangiften gedaan voor het in het vrije verkeer brengen van pijpfittingen met de oorsprong India. Deze aangiften heeft zij op eigen naam en voor eigen rekening gedaan. Nadat gebleken is dat de goederen de Chinese oorsprong hebben en dat derhalve antidumpingrechten verschuldigd zijn, heeft belanghebbende de inspecteur bericht dat de aangiften ‘ten onrechte en bij vergissing’ op eigen naam en voor eigen rekening zijn gedaan, in plaats van op naam en voor rekening (dat wil zeggen als directe vertegenwoordiger) van haar opdrachtgever. Onder verwijzing naar art. 78 CDW heeft zij de inspecteur verzocht de aangiften te herzien.

NTFR 2014/1794 - Ook na inbeslagname auto is belanghebbende houder gebleven

ECLI:NL:GHARL:2014:2677, datum uitspraak 01-04-2014, publicatiedatum 11-04-2014
Aflevering 28, gepubliceerd op 10-07-2014 met annotatie van mr. J. Rolleman
Belanghebbende was van 24 januari 2012 tot en met 9 juli 2012 houder van een auto. Op de auto, het kentekenbewijs en de sleutels is op 21 februari 2012 executoriaal beslag gelegd. Van een schorsing van het kenteken was geen sprake. Voor tijdvakken gelegen in de periode van 29 januari 2012 tot en met 28 juli 2012 is de motorrijtuigenbelasting niet door belanghebbende voldaan. Daarom zijn de onderhavige naheffingsaanslagen opgelegd. Belanghebbende bestrijdt die naheffingsaanslagen, echter zonder succes. Anders dan belanghebbende stelt, is namelijk niet voldaan aan de voorwaarden van art. 8 Wet MRB 1994 om een ander als houder van het voertuig aan te kunnen merken. Belanghebbende is derhalve ook na de inbeslagname houder van de auto gebleven. Voorts doet belanghebbende volgens het hof vergeefs een beroep op goedkeurend beleid van de staatssecretaris met betrekking tot in beslag genomen auto’s, aangezien dat beleid per 16 juni 2010 is ingetrokken.

NTFR 2014/1797 - Cultuurgrondvrijstelling voor 'restgrond' zorgboerderij

ECLI:NL:HR:2014:1379, datum uitspraak 13-06-2014, publicatiedatum 13-06-2014
Aflevering 28, gepubliceerd op 10-07-2014 met annotatie van mr. M.P. van der Burg
Belanghebbende is eigenaar van een onroerende zaak die wordt geëxploiteerd als zorgboerderij. Van het perceel behoort 1.590 m2 bij de woonboerderij en de overige 24.475 m2 vormt ‘restgrond’. De exploitatie bestaat enerzijds uit agrarische activiteiten en anderzijds uit het tegen vergoeding aanbieden van dagbesteding en stageplekken aan personen met een (verstandelijke) beperking. Hof Arnhem 2 mei 2013, nrs. 12/00027 t/m 12/00030 (NTFR 2013/1068) heeft geoordeeld dat op ‘de restgrond’ de cultuurgrondvrijstelling van toepassing is. De Hoge Raad onderschrijft deze beslissing. Er is, anders dan de gemeente betoogt, namelijk wel degelijk sprake van bedrijfsmatige exploitatie. Uit de feiten volgt immers dat met de onderneming van belanghebbende winst wordt beoogd en ook daadwerkelijk winst wordt behaald, en voorts dat minimaal de helft van de totale nettowinst afkomstig is uit de (pluim)veehouderij. Dit betekent dat de ‘restgrond’, die dienstbaar is aan het houden van de veestapel van belanghebbende, bedrijfsmatig wordt geëxploiteerd ten behoeve van het landbouwbedrijf. Dat de winst van de onderneming van belanghebbende mede wordt gevormd uit vergoedingen voldaan uit de persoonsgebonden budgetten van personen werkzaam op de boerderij – en er in zoverre geen sprake is van baten die zijn verkregen uit de land- of bosbouw in strikte zin – staat er niet aan in de weg dat een landbouwbedrijf wordt geëxploiteerd waarmee winst wordt beoogd en ook daadwerkelijk wordt behaald.

NTFR 2014/1798 - Redelijke schatting van hof is onbegrijpelijk

ECLI:NL:HR:2014:1381, datum uitspraak 13-06-2014, publicatiedatum 13-06-2014
Aflevering 28, gepubliceerd op 10-07-2014 met annotatie van mr. A.A. Feenstra
Belanghebbende drijft een onderneming die zich bezighoudt met verkoop van mobiele telefoons en het afsluiten van abonnementen. In de naheffingsaanslag OB is een correctie begrepen wegens ter zake van cashbacks in mindering gebrachte omzetbelasting. Hof Den Haag 23 april 2013, nr. 12/00380 heeft de omkering van de bewijslast toegepast en geoordeeld dat de naheffingsaanslag niet is gebaseerd op een redelijke schatting. Vervolgens heeft het hof zelf een schatting gemaakt van de verschuldigde omzetbelasting met gebruikmaking van elementen uit een compromisvoorstel zoals de inspecteur dat aan belanghebbende heeft gedaan met betrekking tot aanslagen IB/PVV 2005 t/m 2007. De staatssecretaris komt daartegen terecht in cassatie. Volgens de Hoge Raad heeft het hof met deze schatting geen rekening gehouden met de correctie omzetbelasting ter zake van de cashbacks. Verwijzing moet volgen. Daarbij zal het verwijzingshof zich mede moeten buigen over de vraag of belanghebbende de omzetbelasting ter zake van de cashbacks terecht in mindering heeft gebracht op de vergoeding.

NTFR 2014/1799 - Hoge Raad geeft spelregels over in te brengen 'op de zaak betrekking hebbende stukken'

ECLI:NL:HR:2014:1182, datum uitspraak 23-05-2014, publicatiedatum 23-05-2014
Aflevering 28, gepubliceerd op 10-07-2014 met annotatie van mr. M. Hendriks
De inspecteur van de Belastingdienst/Q heeft bij B een boekenonderzoek verricht en hiervan een controlerapport opgemaakt. Er is voorts sprake van een strafdossier en een cd-rom. De inspecteur van de Belastingdienst/P heeft de onderhavige naheffingsaanslag omzetbelasting aan belanghebbende opgelegd. Het aanslagbiljet vermeldt:

NTFR 2014/1800 - Hoge Raad geeft verduidelijking met betrekking tot regels voor immateriële schadevergoeding

ECLI:NL:HR:2014:1461, datum uitspraak 20-06-2014, publicatiedatum 20-06-2014
Aflevering 28, gepubliceerd op 10-07-2014 met annotatie van mr. J.M. van der Vegt
Hof Den Haag heeft de inspecteur en de Staat veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase. In hoger beroep achtte het hof geen overschrijding van de redelijke termijn aanwezig. In het onderhavige arrest geeft de Hoge Raad nadere verduidelijking met betrekking tot de regels die gelden voor immateriële schadevergoeding. De cassatierechter overweegt onder meer dat:

NTFR 2014/1801 - Meerdere WOZ-objecten op één beschikking; sprake van één bezwaar; factor 1,5 voor gewicht van zaak

ECLI:NL:RBGEL:2014:2618, datum uitspraak 22-04-2014, publicatiedatum 22-04-2014
Aflevering 28, gepubliceerd op 10-07-2014 met annotatie van mr. R. van den Berg MRE
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de onderhavige bezwaren, gelet op HR 12 april 2013, nr. 12/02674, NTFR 2013/952, voor de proceskostenvergoeding als één bezwaar dienen te worden aangemerkt, nu de bezwaren tegen in één geschrift opgenomen WOZ-beschikkingen en aanslagen waren gericht. Dit betekent dat slechts eenmaal proceskostenvergoeding kan worden toegekend. Een factor 1,5 voor samenhangende zaken kan niet aan de orde zijn, omdat geen sprake is van samenhangende zaken. Het gaat immers om verschillende WOZ-objecten met elk hun eigen waarde en beoordeling. Wel is het mogelijk om bij de toe te passen factor voor het gewicht van de zaak mee te wegen dat het bezwaar meerdere WOZ-objecten betrof en daardoor meer werk met zich kon hebben gebracht. Omdat alleen recht op proceskostenvergoeding bestaat als gevolg van de gegrond verklaarde bezwaren, heeft de rechtbank bij de beoordeling van de zwaarte van de zaak alleen de tien zaken meegewogen die in bezwaar gegrond zijn verklaard. Uit het bezwaarschrift volgt dat de bezwaren grotendeels algemeen van aard waren en daardoor deels gelijk waren in alle tien de gegrond verklaarde zaken. Hoewel de meeste bezwaren algemeen van aard waren en voor alle zaken golden, waren er ook aparte bezwaren per pand. Aannemelijk is dat gemachtigde meer werk heeft gehad dan gemiddeld door tien aparte beoordelingen van tien aparte panden te maken. Dit leidt tot het oordeel dat de werkzaamheden voor de gemachtigde in dit geval voldoende uitgebreid zijn geweest om een factor 1,5 toe te kennen voor de zwaarte van de zaak.

NTFR 2014/1802 - Meerdere WOZ-objecten op één beschikking: sprake van één bezwaar, geen hogere factor voor gewicht van de zaak

ECLI:NL:RBGEL:2014:2619, datum uitspraak 22-04-2014, publicatiedatum 22-04-2014
Aflevering 28, gepubliceerd op 10-07-2014 met annotatie van mr. R. van den Berg MRE
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de onderhavige bezwaren, gelet op HR 12 april 2013, nr. 12/02674, NTFR 2013/952, voor de proceskostenvergoeding als één bezwaar dienen te worden aangemerkt, nu de bezwaren tegen in één geschrift opgenomen WOZ-beschikkingen en aanslagen waren gericht. Dit betekent dat slechts eenmaal proceskostenvergoeding kan worden toegekend. Een factor 1,5 voor samenhangende zaken kan niet aan de orde zijn, omdat geen sprake is van samenhangende zaken. Het gaat immers om verschillende WOZ-objecten met elk hun eigen waarde en beoordeling. Wel is het mogelijk om bij de toe te passen factor voor het gewicht van de zaak mee te wegen dat het bezwaar meerdere WOZ-objecten betrof en daardoor meer werk met zich kon hebben gebracht. Omdat alleen recht op proceskostenvergoeding bestaat als gevolg van de gegrond verklaarde bezwaren, heeft de rechtbank bij de beoordeling van de zwaarte van de zaak alleen de drie zaken meegewogen die in bezwaar gegrond zijn verklaard. Uit het bezwaarschrift volgt dat de bezwaren voornamelijk algemeen van aard waren en daardoor grotendeels gelijk in alle drie de gegrond verklaarde zaken. Dit leidt tot het oordeel dat de werkzaamheden voor de gemachtigde niet zodanig uitgebreid zijn geweest dat aanleiding is om een factor 1,5 toe te kennen voor de zwaarte van de zaak.

NTFR 2014/1804 - Aansprakelijk gestelde ab-houder levert bewijs om zich te disculperen ex art. 40, lid 6, IW 1990

ECLI:NL:HR:2014:1525, datum uitspraak 27-06-2014, publicatiedatum 27-06-2014
Aflevering 28, gepubliceerd op 10-07-2014 met annotatie van mr. M.C.J. Kop
Belanghebbende was dga van A bv. In 2003 heeft hij de aandelen in A bv verkocht. Het vermogen van de vennootschap bestond op dat moment nagenoeg geheel uit een herinvesteringsreserve en een vordering in rekening-courant op belanghebbende. De koper heeft de koopsom voldaan door overname van de rekening-courantschuld van belanghebbende. De ontvanger heeft belanghebbende op grond van art. 40 IW 1990 aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 144.112 aan onbetaald gebleven vennootschapsbelasting van A bv over 2003. Na verwijzing door de Hoge Raad (5 oktober 2012, nr. 11/01555, NTFR 2012/2462) heeft Hof Arnhem (7 mei 2013, nr. 12/00623, NTFR 2013/1240) geoordeeld dat belanghebbende slechts voor een deel – namelijk voor een bedrag van € 83.515 dat via de kwaliteitsrekening van de notaris is betaald – heeft kunnen bewijzen dat het niet aan hem is te wijten dat het vermogen van A bv ontoereikend is voor het voldoen van de aanslag. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak. Het is de bedoeling van de wetgever pas dan de verkopende aandeelhouder te verwijten dat het vermogen van de vennootschap ontoereikend is, indien hij ten tijde van de vervreemding wist of behoorde te weten dat de koper van de aandelen of een derde, door het entameren van buiten de normale bedrijfsvoering liggende handelingen, de verhaalsmogelijkheden van de ontvanger illusoir zou maken. De aansprakelijkgestelde dient te bewijzen dat hiervan geen sprake is. In hetgeen het hof heeft overwogen omtrent het onderzoek van belanghebbende naar de betrouwbaarheid van de koper en de wijze waarop de betalingen zijn afgewikkeld, ligt besloten dat belanghebbende in die bewijslast is geslaagd. De Hoge Raad doet de zaak zelf af en vernietigt de aansprakelijkstelling.

NTFR 2014/1805 - Geen disculpatie aansprakelijkheid nu onvoldoende is onderzocht of koper fiscale claim kon dragen

ECLI:NL:PHR:2014:535, datum uitspraak 04-06-2014, publicatiedatum 20-06-2014
Aflevering 28, gepubliceerd op 10-07-2014 met annotatie van mr. M.C.J. Kop
Belanghebbende was tot eind 2004 enig bestuurder en eigenaar van alle aandelen in A bv. In 2002 heeft A bv haar onroerende zaken verkocht en heeft ter zake van de behaalde boekwinst een herinvesteringsreserve (HIR) gevormd. Na de verkoop van de onroerende zaken hebben geen activiteiten meer plaatsgevonden in A bv. Op 30 december 2004 heeft A bv een koopovereenkomst gesloten met B bv tot aankoop van een bedrijfsruimte. De te kopen bedrijfsruimte was toen nog eigendom van een derde. Levering aan A bv heeft nooit plaatsgevonden. Op 31 december 2004 heeft belanghebbende zijn aandelen in A bv verkocht aan B bv. De koopprijs voor de aandelen heeft B bv voldaan door overneming van een schuld die belanghebbende had aan A bv. Naar het oordeel van de inspecteur is de in 2002 gevormde HIR in 2004 vrijgevallen, zodat deze tot de jaarwinst is gerekend. De aanslag VPB 2004 is onherroepelijk komen vast te staan. Betaling is echter uitgebleven. B bv is op 2 oktober 2007 failliet verklaard.

NTFR 2014/1806 - Aansprakelijkstelling voor onbetaald gebleven naheffingsaanslag Accijns Verbruiksbelasting vernietigd

ECLI:NL:RBGEL:2014:2982, datum uitspraak 13-05-2014, publicatiedatum 15-05-2014
Aflevering 28, gepubliceerd op 10-07-2014 met annotatie van mr. J.D. Schouten
Belanghebbende (X) is bestuurder van C bv. X bezit samen met zijn echtgenote alle aandelen in C bv. C bv is enig aandeelhouder en bestuurder van A bv. Op 9 februari 2011 is A bv failliet verklaard. X is aansprakelijk gesteld voor de onbetaald gebleven naheffingsaanslag Accijns Verbruiksbelasting die is opgelegd aan A bv. In geschil is of dat terecht is. Rechtbank Gelderland vernietigt de aansprakelijkstelling. X is terecht aangemerkt als bestuurder in de zin van art. 36 IW 1990, maar nu het opleggen van de naheffingsaanslag niet is te wijten aan opzet of grove schuld van het lichaam en de naheffingsaanslag is opgelegd ruim na het faillissement van het lichaam, hoefde de betalingsonmacht niet te worden gemeld. De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van kennelijk onbehoorlijk bestuur. De ontvanger heeft daartoe niets aangevoerd. Nu evenmin is voldaan aan het bepaalde in art. 32 IW 1990 is X eveneens ten onrechte aansprakelijk gesteld voor de rente, de kosten en de boeten.

NTFR 2014/1807 - Poolse dividendbelasting ter zake van beleggingsfondsen in derde landen strijdig met vrijheid van kapitaalverkeer

Aflevering 28, gepubliceerd op 10-07-2014 met annotatie van mr. dr. E. Nijkeuter
Het in de VS gevestigde beleggingsfonds Emerging Markets Series of DFA Investment Trust Company ontvangt in 2005 en 2006 dividenden uit Polen waarop een forfaitair bedrag van 19% aan vennootschapsbelasting is ingehouden, dat vervolgens verlaagd wordt naar 15% op grond van het Pools-Amerikaanse belastingverdrag. Het Amerikaanse beleggingsfonds verzoekt om verlaging van de Poolse belasting naar nihil, omdat in Polen gevestigde beleggingsfondsen van dergelijke belastingheffing zijn vrijgesteld. Dit verzoek wordt door de Poolse belastingdienst afgewezen. De Poolse rechter stelt vervolgens prejudiciële vragen over de Poolse regeling. Het Hof van Justitie EU oordeelt dat op deze casus de vrijheid van kapitaalverkeer van toepassing is, omdat de Poolse regeling geen onderscheid maakt naar het soort participatie. Vervolgens bepaalt het Hof dat sprake is van een beperking van de vrijheid van kapitaalverkeer. Hoewel de Poolse regeling al voor 31 december 1993 bestond, is de 'stand still'-bepaling niet van toepassing, omdat de regeling op de voornaamste punten niet ongewijzigd is gebleven. Het Hof gaat na of het verschil in behandeling betrekking heeft op situaties die niet objectief vergelijkbaar zijn, of wordt gerechtvaardigd door een dwingende reden van algemeen belang. Volgens het Hof moet bij de vergelijkbaarheid alleen gekeken worden naar het niveau van het beleggingsinstrument en moet geen rekening worden gehouden met fiscale situaties van hun deelgerechtigden. Er bestaat dan alleen onderscheid naar vestigingsplaats. Dat niet-ingezeten beleggingsfondsen niet onder de regeling van icbe's vallen, acht het Hof eveneens niet relevant. Bij de noodzaak om de doeltreffendheid van de fiscale controles te waarborgen, merkt het Hof op dat de icbe-richtlijn niet ziet op belastingzaken. De Poolse belastingautoriteiten hebben op grond van het Pools-Amerikaanse belastingverdrag de mogelijkheid om gegevens uit te wisselen die voor de toepassing van de regeling noodzakelijk blijken te zijn, De verwijzende rechter moet onderzoeken of dit daadwerkelijk mogelijk is. De noodzaak om de samenhang van het belastingstelsel te waarborgen wijst het Hof af, omdat er geen rechtstreeks verband is tussen de vrijstelling van bronbelasting en de belasting bij de deelgerechtigden. Ook de verdeling van de heffingsbevoegdheid en het behoud van de belastingopbrengsten als rechtvaardigingsgronden, wijst het Hof af. De werking van het arrest kan niet in de tijd worden beperkt.

NTFR 2014/1809 - Commentaar NOB op wetsvoorstel Belastingregeling Nederland-Curaçao

Aflevering 28, gepubliceerd op 10-07-2014
De Commissie Wetsvoorstellen van de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) heeft commentaar uitgebracht op het voorstel van rijkswet Belastingregeling Nederland Curaçao. In dit commentaar gaat de Orde onder meer in op de beoogde datum van inwerkingtreding van de regeling, op (de praktische aspecten van) het onderling overleg bij lichamen met een dubbele woonplaats, op de verhouding tussen art. 17, lid 3, onderdeel b, Wet VPB 1969 en art. 10 van de regeling, op de uitwerking van de arbitragebepaling en op de overgangsregeling voor deelnemingsdividenden. Tevens vraagt de Orde wat onder een ‘bijzondere regeling’ in de nationale wetgeving wordt verstaan die kan leiden tot uitsluiting van de voordelen van de regeling.

NTFR 2014/1810 - Wetsvoorstel Belastingregeling Nederland Curaçao ingediend bij Tweede Kamer

Aflevering 28, gepubliceerd op 10-07-2014
Het wetsvoorstel Belastingregeling Nederland Curaçao is ingediend bij de Tweede Kamer. Dit voorstel voor een rijkswet heeft de vormgeving van een belastingverdrag en ziet op het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en op de woonplaatsfictie ter zake van de erf- en schenkbelasting. De regeling dient in de verhouding met Curaçao ter vervanging van de huidige BRK. In de regeling wordt wat de informatie-uitwisseling betreft aangesloten bij de nieuwste internationale standaard (waaronder automatische inlichtingenuitwisseling). Voor deelnemingsdividenden gaat een uitsluitende woonstaatheffing gelden (met een LOB-bepaling). Voor uitkeringen uit particuliere pensioenen gaat een heffingsrechten gelden voor het bronland van 15% (met een eerbiedigende werking voor bestaande gevallen).