Aflevering 35

Gepubliceerd op 28 augustus 2014

NTFR 2014/2096 - Fiscaal digitaal geworstel

Aflevering 35, gepubliceerd op 28-08-2014 geschreven door prof. dr. P. Kavelaars
Het heffen van belasting op een wijze die de wetgever voor ogen staat is in de dagelijkse economie een behoorlijke opgaaf, althans wanneer het uitgangspunt is dat het feitelijke resultaat van de heffing zo optimaal mogelijk aansluit bij het resultaat dat de wetgever voor ogen staat. Dat betekent grosso modo en kort gezegd een belastingopbrengst die overeenkomt bij hetgeen is beoogd en een minimum aan kosten om de belasting uit te voeren. In hedendaagse termen betekent dit onder andere dat de tax gap minimaal dient te zijn. Het is duidelijk dat het ideaalbeeld dat de wetgever voor ogen staat niet wordt gerealiseerd. De mate waarin, hangt van een groot aantal omstandigheden af. Evidente omstandigheden zijn in elk geval de mate waarin een belasting door de belastingplichtigen wordt aanvaard en de mate waarin de belasting door de belastingplichtige zonder al te veel risico’s kan worden ontgaan. Daarnaast speelt stellig ook de feitelijke zichtbaarheid voor de belastingplichtige een rol; zo is bekend dat de OZB een hoge mate van aversie kent doordat deze zo goed zichtbaar is. Hetzelfde geldt stellig ook voor een weinig indrukwekkende heffing als de hondenbelasting.

NTFR 2014/2097 - Hoge Raad acht vermindering aanslag voor niet-ondernemer door hof onbegrijpelijk

ECLI:NL:HR:2014:2143, datum uitspraak 08-08-2014, publicatiedatum 08-08-2014
Aflevering 35, gepubliceerd op 28-08-2014 met annotatie van drs. N.E. Vis
Belanghebbende, die stelt dat hij onderneming A drijft, heeft in zijn aangifte IB 2008 een bedrag van -/- € 5.561 (= € 18.270 (winst) -/- € 13.317 (kosten) -/- € 11.131 (ondernemersaftrek) + € 617 (MKB-winstvrijstelling)) als belastbare winst uit onderneming opgenomen. De inspecteur stelt dat belanghebbende geen winst uit onderneming geniet, maar inkomsten uit overige werkzaamheden (zonder aftrek van kosten). Daarom heeft de inspecteur bij de aanslagregeling de aangifte met € 23.831 (= € 5561 + € 18.270) gecorrigeerd.

NTFR 2014/2098 - Belanghebbende maakt met achteraf opgestelde urenspecificatie het urencriterium niet aannemelijk

ECLI:NL:GHAMS:2014:3009, datum uitspraak 10-07-2014, publicatiedatum 06-08-2014
Aflevering 35, gepubliceerd op 28-08-2014 met annotatie van mr. dr. C. Bruijsten
Belanghebbende drijft in de vorm van een vof, samen met haar echtgenoot en zoon, een onderneming. Daarnaast heeft zij een dienstbetrekking elders. Met Rechtbank Noord-Holland is het hof van oordeel dat belanghebbende met haar achteraf opgestelde urenspecificaties niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij 1.225 uren in de onderneming heeft gewerkt. Ook in de door belanghebbende overgelegde agenda staan weinig uren vermeld die betrekking hebben op werkzaamheden ten behoeve van de onderneming.

NTFR 2014/2099 - Brief over de gevolgen van de WUL op WIA-uitkering

Aflevering 35, gepubliceerd op 28-08-2014
De staatssecretaris van Financiën heeft, mede namens de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over de gevolgen van de Wet uniformering loonbegrip (WUL) op de WIA-uitkering. Het gaat met name om het gevolg dat de waarde van het privégebruik van de auto van de zaak met ingang van 2013 wordt aangemerkt als loon voor de werknemersverzekeringen.

NTFR 2014/2100 - Hoge Raad verwijst zaak voor hernieuwd onderzoek naar vraag tot wiens onderneming Rijnvaartschip behoorde

ECLI:NL:HR:2014:2151, datum uitspraak 08-08-2014, publicatiedatum 08-08-2014
Aflevering 35, gepubliceerd op 28-08-2014 met annotatie van mr. drs. A.C.M. Kuypers
Belanghebbende, een Nederlander die in Nederland woont, is in (een deel van) 2007 in dienstbetrekking bij de Luxemburgse vennootschap A. Zijn werkzaamheden verrichtte hij in die periode aan boord van een op de Rijn varend motorschip. Eigenaar van het schip is A. De eigenaar heeft met de in Nederland gevestigde onderneming BB een ‘Beschäftigungsvertrag’ gesloten. Die onderneming wordt gedreven door AA. Op een aan A gegeven Rijnvaartverklaring voor het schip, is als exploitant vermeld de in Nederland gevestigde BB. Hof Amsterdam 13 juni 2013, nr. 11/00871 en 11/00872, NTFR 2013/2544 heeft geoordeeld dat belanghebbende in 2007 niet verzekerd in Nederland is, omdat het economische en commerciële management van het schip, waarvan A de eigenaar was, in de onderhavige periode hoofdzakelijk door A werd gevoerd, zodat het schip in de zin van art. 11, lid 2, Rijnvarendenverdrag tot de onderneming van A behoorde. De staatssecretaris vecht het oordeel van het hof dat het schip behoort tot de onderneming van A in cassatie echter met succes aan. Volgens de Hoge Raad diende het hof ter beantwoording van de vraag tot wiens onderneming het schip behoort, te onderzoeken voor wiens rekening en risico het schip wordt geëxploiteerd. Slechts indien een schip voor rekening en risico van twee of meer ondernemingen wordt geëxploiteerd, komt het erop aan wie het schip daadwerkelijk exploiteert en beslissingsbevoegd is voor het economische en commerciële management van het schip. De Hoge Raad zet vervolgens uiteen dat het hof hierbij steken heeft laten vallen. Daarom kan de hofuitspraak niet in stand blijven en moet de zaak worden verwezen voor een hernieuwde beoordeling van de vraag tot wiens onderneming het schip in de onderhavige periode behoorde.

NTFR 2014/2103 - Geen afwaardering ten laste van winst bv met betrekking tot door dga aan derde verstrekte lening

ECLI:NL:RBGEL:2014:4087, datum uitspraak 17-06-2014, publicatiedatum 04-07-2014
Aflevering 35, gepubliceerd op 28-08-2014 met annotatie van mr. J.S. van Daal
Belanghebbende (X bv) heeft op 6 mei 2008 een onderhandse overeenkomst gesloten met haar dga om voor een bedrag van € 350.000 te participeren in een grondtransactie met C bv. In de overeenkomst is vermeld dat de grondtransactie met C bv vanwege zakelijke redenen op naam van de dga wordt gesteld, maar dat deze transactie niettemin geheel voor rekening en risico komt voor X bv. Voorts is vermeld dat de grondtransactie zal worden afgewikkeld over de rekening-courant van de directie. Aan C bv is een hypothecaire geldlening verstrekt, onder andere door de dga van X bv. Het hypothecaire zekerheidsrecht is gevestigd op een perceel landbouwgrond. C bv is op 14 juli 2009 failliet verklaard. X bv heeft de landbouwgrond waarop het hypothecaire zekerheidsrecht is gevestigd afgewaardeerd met bijna € 300.000. De inspecteur heeft de afwaardering bij het opleggen van de aanslag VPB niet geaccepteerd. In geschil is of dat terecht is. Rechtbank Gelderland oordeelt dat X bv niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de economische eigendom heeft verkregen van de vordering. Uit de onderhandse overeenkomst kan niet worden afgeleid dat het risico van waardeveranderingen en tenietgaan op haar is overgegaan. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de overboeking van de benodigde geldsom voor de lening van de privérekening van de dga afkomstig is en dat de hypotheekakte alleen op naam van de dga is gesteld. Nu de zekerheid die samenhangt met de geldverstrekking bij de dga in privé is neergelegd, acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk dat de risico’s die voortvloeien uit die geldverstrekking daadwerkelijk aan X bv zijn overgedragen. Zij kan zodoende niet als economisch eigenaar van de vordering worden aangemerkt, heeft de vordering ten onrechte geactiveerd en dus kan van een afwaardering ten laste van het resultaat geen sprake zijn. Aan beantwoording van de vraag of sprake is van fraus legis komt de rechtbank niet meer toe.

NTFR 2014/2104 - Gehele notariaat over op digitale registratiesysteem van akten

Aflevering 35, gepubliceerd op 28-08-2014
De Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie bericht dat per 1 juli 2014 alle notariskantoren zijn overgegaan op het Centraal Digitaal Repertorium (CDR). Doordat alle kantoren nu akten, repertoriumregels en aangiften overdrachtsbelasting digitaal kunnen versturen, worden er niet langer originele akten op papier naar de Belastingdienst gestuurd.

NTFR 2014/2105 - Bij informatiebeschikking geldt restrictie inzake wilsafhankelijk materiaal niet

ECLI:NL:HR:2014:2144, datum uitspraak 08-08-2014, publicatiedatum 08-08-2014
Aflevering 35, gepubliceerd op 28-08-2014 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
Bij de inspecteur bestaat sinds 2009 het vermoeden dat belanghebbende betrokken is bij een Liechtensteinse Stiftung. Inkomsten daaruit zijn niet verantwoord door belanghebbende. De inspecteur heeft belanghebbende meermalen vergeefs verzocht informatie te verstrekken. Bij brieven van 10 mei 2011 heeft de inspecteur diverse navorderingsaanslagen met boeten van 100% aangekondigd. Voorts heeft de inspecteur de onderhavige informatiebeschikking vastgesteld wegens schending van de informatieplicht ex art. 47 AWR. Met de rechtbank is de Hoge Raad van oordeel dat de informatiebeschikking terecht is vastgesteld. Voor heffingsdoeleinden is de belastingplichtige gehouden om aan de inspecteur alle gegevens en inlichtingen te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing te zijnen aanzien. Voor wat betreft een mogelijke boete geldt dat de verkrijging van wilsonafhankelijk materiaal op grond van een wettelijke informatieverplichting en het vaststellen van een informatiebeschikking ter zake daarvan geen schending van art. 6 EVRM opleveren, ook niet wanneer die beschikking gepaard gaat met omkering en verzwaring van de bewijslast. Voor wilsafhankelijk materiaal geldt dat wanneer niet kan worden uitgesloten dat het materiaal tevens in verband met een ‘criminal charge’ tegen de belastingplichtige zal worden gebruikt, de nationale autoriteiten zullen moeten waarborgen dat de belastingplichtige zijn recht om niet mee te werken aan zelfincriminatie effectief kan uitoefenen. Aangezien hierop gerichte regelgeving in Nederland ontbreekt, dient de rechter in de vereiste waarborgen te voorzien. De informatiebeschikking vormt echter geen maatregel waarmee de verstrekking van die informatie wordt afgedwongen. Dat wordt niet anders doordat een dergelijke beschikking gepaard gaat met omkering en verzwaring van de bewijslast. Daarin onderscheidt de informatiebeschikking zich van dwangsommen die aan de orde waren in HR 12 juli 2013, nr. 12/01880, NTFR 2013/1586. Dit brengt mee dat het niet nodig is dat de inspecteur bij zijn informatiebeschikking, of de belastingrechter bij zijn oordeel omtrent die beschikking, een restrictie formuleert met betrekking tot het gebruik van wilsafhankelijke informatie voor sanctiedoeleinden. Dat neemt echter niet weg dat een dergelijke restrictie uit het EVRM voortvloeit. Zou het gevraagde materiaal in handen van de inspecteur komen en mede worden gebruikt voor doeleinden van fiscale beboeting of strafvervolging, dan komt het oordeel over de vraag in hoeverre het gaat om wilsafhankelijk materiaal en over de vraag welk gevolg moet worden verbonden aan schending van deze uit het EVRM voortvloeiende restrictie toe aan de rechter die over de beboeting of bestraffing beslist.

NTFR 2014/2106 - Informatiebeschikking terecht opgelegd omdat belanghebbende weigerde openheid van zaken te geven

ECLI:NL:GHAMS:2014:2919, datum uitspraak 10-07-2014, publicatiedatum 24-07-2014
Aflevering 35, gepubliceerd op 28-08-2014 met annotatie van mr. T.A.D. van Wordragen
Aan belanghebbende is een informatiebeschikking opgelegd, nadat belanghebbende had geweigerd om in de bezwaarfase tegen een aanslag IB/PVV volledig openheid van zaken te geven over een Zwitserse bankrekening. Het hof oordeelt dat de weigering openheid van zaken te geven in strijd is met de verplichting informatie te verstrekken (art. 47 AWR). Het hof acht het mogelijk dat een overzicht van de mutaties op de bankrekening voor de belastingheffing van belanghebbende relevante informatie oplevert die niet reeds blijkt uit de wel door belanghebbende aan de inspecteur verstrekte overzichten van de saldi per 31 december van de jaren 2006 tot en met 2009. De inspecteur blijft dan ook binnen de hem gegeven bevoegdheden door belanghebbende om vorenbedoeld overzicht van de mutaties te vragen. Daaraan doet niet af dat de inspecteur in een eerdere fase uitsluitend om de overzichten van de saldi per 31 december heeft verzocht. Het staat de inspecteur namelijk vrij om (al dan niet naar aanleiding van door een belastingplichtige verstrekte informatie) nadere gegevens en informatie te verlangen.

NTFR 2014/2108 - Beroepsverbod voor belastingadviseur

ECLI:NL:GHARL:2014:4206, datum uitspraak 27-05-2014, publicatiedatum 27-05-2014
Aflevering 35, gepubliceerd op 28-08-2014 met annotatie van mr. M. Hendriks
Een belastingadviseur wordt ervan verdacht ten behoeve van zijn cliënten onjuist of onvolledige aangiften vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting te hebben gedaan (art. 69 AWR). Bovendien wordt de belastingadviseur ten laste gelegd ten behoeve van zijn cliënten een overeenkomst valselijk te hebben opgemaakt (valsheid in geschrifte, art. 225 Sr). Beide feiten acht de strafkamer van het Hof Arnhem-Leeuwarden wettig en overtuigend bewezen. In het kader van de strafmaat overweegt het Hof dat gelet op de ernst van het feit en de omstandigheid dat verdachte reeds eerder ter zake van een soortgelijk feit is veroordeeld, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel gerechtvaardigd is. Door de overschrijding van de redelijke termijn, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, volstaat het hof met de oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden. Echter op grond van verdachtes eerdere veroordeling, verdachtes opstelling op de zitting in hoger beroep en het feit dat verdachte nog steeds werkzaam is als belastingadviseur, acht het hof de kans aanzienlijk dat verdachte wederom een strafbaar feit (als genoemd in art. 225, eerste lid, Sr) als belastingadviseur zal plegen. Gelet op deze recidivekans en de ernst van de bewezenverklaarde feiten, ontzet het hof de verdachte van het recht tot uitoefening van het beroep van belastingadviseur voor de duur van vijf jaren.

NTFR 2014/2109 - Terechte navordering omdat sprake is van kenbare fout

ECLI:NL:GHDHA:2014:1011, datum uitspraak 26-03-2014, publicatiedatum 13-06-2014
Aflevering 35, gepubliceerd op 28-08-2014 met annotatie van mr. J. Berns
Belanghebbende heeft in 2008 haar onderneming gestaakt. Zij heeft voor dat jaar een verlies aangegeven. De inspecteur heeft in 2012 een aanslag voor het jaar 2009 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. Door een fout in het automatiseringssysteem van de belastingdienst is daarbij ten onrechte een gedeelte van het verlies uit 2008 verrekend. De inspecteur heeft door middel van het opleggen van een navorderingsaanslag deze verrekening ongedaan gemaakt. In geschil is of de navorderingsaanslag terecht is opgelegd. Het hof beslist, net als de rechtbank, dat dit het geval is en dat sprake is van een kenbare fout als bedoeld in art. 16, lid 2, onderdeel c, AWR. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat de fout was gemaakt na de inwerkingtreding van voormeld artikel op 1 januari 2010 en dat niet van belang is in welk jaar de belastbare feiten die aanleiding geven tot het opleggen van een aanslag zich hebben voorgedaan. Voorts was sprake van een verschil van meer dan 30% tussen de niet geheven belasting en de te heffen belasting.

NTFR 2014/2111 - Informatiebeschikking terecht aan ontkenner KB-Luxrekening gegeven ondanks laag saldo in 1994

ECLI:NL:RBDHA:2014:6883, datum uitspraak 28-05-2014, publicatiedatum 12-06-2014
Aflevering 35, gepubliceerd op 28-08-2014 met annotatie van mr. W.E. Nent-Vroomen
De inspecteur heeft naar aanleiding van een renseignement belanghebbende geïdentificeerd als rekeninghouder bij de KB-Lux. De inspecteur heeft aan belanghebbende over de jaren 2008 tot en met 2011 vragen gesteld over die rekening. Belanghebbende heeft ontkend dat zij een buitenlandse bankrekening heeft aangehouden. De inspecteur heeft vervolgens een informatiebeschikking gegeven. Volgens de rechtbank is deze beschikking terecht gegeven, aangezien de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de door hem gevraagde informatie van belang was voor de belastingheffing van belanghebbende voor de jaren 2008 tot en met 2011. De enkele omstandigheid dat het niet om een aanzienlijk saldo gaat, kan daaraan niet afdoen. Niet kan worden uitgesloten dat belanghebbende, die in ieder geval in 1994 rekeninghoudster was van die KB-Luxrekening, ook in latere jaren (2008 tot en met 2011) nog steeds rekeninghoudster was van die rekening dan wel dat zij, al dan niet via een andere buitenlandse rekening, over (een deel van) het vermogen van de opgeheven KB-Luxrekening heeft beschikt. Daarnaast wijst de wijze waarop het saldo is belegd, alsmede het bij de KB-Lux in gebruik zijnde systeem van zicht- en tegenrekeningen op een belegging voor de lange termijn.

NTFR 2014/2112 - KB-Lux; geen recht op immateriële schadevergoeding door gebrek aan medewerking

ECLI:NL:RBGEL:2014:3766, datum uitspraak 24-06-2014, publicatiedatum 24-06-2014
Aflevering 35, gepubliceerd op 28-08-2014 met annotatie van mr. T.A.D. van Wordragen
Belanghebbende is door de inspecteur geïdentificeerd als rekeninghouder bij KB-Lux. Belanghebbende heeft in eerste instantie ontkend rekeninghouder te zijn geweest. Bij brief van 15 augustus 2012 heeft belanghebbende bevestigd dat hij rekeninghouder is geweest. In geschil is of de aan belanghebbende opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV en VB terecht en tot juiste bedragen zijn opgelegd.

NTFR 2014/2113 - Kwade trouw door antedateren notulen

ECLI:NL:RBGEL:2014:2061, datum uitspraak 27-03-2014, publicatiedatum 27-03-2014
Aflevering 35, gepubliceerd op 28-08-2014 met annotatie van mr. J.M. Sitsen
Belanghebbende, X bv, houdt indirect 80% van de aandelen in D bv. Belanghebbende heeft een vordering van € 3,5 miljoen op D bv. In de notulen van de buitengewone vergadering van aandeelhouders van belanghebbende, die zijn gedagtekend op 28 november 2006, is besloten tot omzetting van € 3,5 miljoen vreemd vermogen in agio. Vanaf dat moment heeft belanghebbende de rentebaten over de vordering dan ook niet in haar (herziene) aangiften 2006-2008 verantwoord. De voormalig adviseur van belanghebbende is strafrechtelijk veroordeeld wegens valsheid in geschrifte met betrekking tot de datering van de notulen. In geschil is of de inspecteur mag navorderen.

NTFR 2014/2114 - Kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht; geen nieuwe termijn om in informatiebeschikkingen verzochte informatie alsnog te verstrekken

ECLI:NL:RBGEL:2014:4086, datum uitspraak 10-07-2014, publicatiedatum 10-07-2014
Aflevering 35, gepubliceerd op 28-08-2014 met annotatie van E.P. Hageman LLM
De inspecteur heeft, na diverse verzoeken om (delen van) de administratie beschikbaar te stellen, aan belanghebbenden informatiebeschikkingen afgegeven. Volgens Rechtbank Gelderland is dat terecht. Een echtscheiding, verhuizing(en) en een overlijden in de familie zijn geen redenen om de informatie niet ter beschikking te stellen. De inspecteur heeft niet in strijd gehandeld met enig beginsel van behoorlijk bestuur door de informatiebeschikkingen af te geven. De rechtbank geeft geen nieuwe termijn om de in de informatiebeschikkingen verzochte informatie alsnog te verstrekken, omdat sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Belanghebbenden hebben geen inhoudelijke bezwaren aangevoerd tegen het verstrekken van de informatie en hebben desondanks, tot het moment waarop de administratie door de FIOD in beslag is genomen, nog steeds niet aan hun informatieverplichtingen voldaan. De rechtbank concludeert dat de procedure tegen de informatiebeschikkingen uitsluitend is gevoerd om de aanvang van het boekenonderzoek te traineren. Daarvoor is de rechtsgang tegen de informatiebeschikking volgens de rechtbank niet bedoeld.

NTFR 2014/2115 - Belastingdienst/Toeslagen herziet zorgtoeslag ondanks dat verzamelinkomen niet onherroepelijk vaststaat

ECLI:NL:RBMNE:2013:7931, datum uitspraak 10-09-2013, publicatiedatum 05-08-2014
Aflevering 35, gepubliceerd op 28-08-2014 met annotatie van mr. L.E.C. Neve
Wegens wijziging van het toetsingsinkomen over 2008 heeft de Belastingdienst/Toeslagen (verweerder) de op 11 december 2009 toegekende zorgtoeslag over berekeningsjaar 2008 bij het primaire besluit herzien. De uitspraak vermeldt niet op welke datum het primaire besluit is genomen. Eiser is tegen de vaststelling van de aanslag bij de inspecteur in bezwaar gekomen en betoogt dat aangezien er nog geen definitief verzamelinkomen door de inspecteur is vastgesteld Belastingdienst/Toeslagen de beschikking van 11 december 2009 nog niet mocht herzien. Hij acht het bestreden besluit prematuur genomen en in strijd met beginselen van behoorlijk bestuur. De rechtbank overweegt dat indien na de toekenning van de tegemoetkoming blijkt dat over een berekeningsjaar een (navorderings)aanslag is of wordt vastgesteld en de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, de Belastingdienst/Toeslagen op grond van art. 20, lid 2, AWIR, een toegekende toeslag herziet met inachtneming van die vaststelling. Vaststaat dat de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2008 na 11 december 2009 is vastgesteld en daarmee staat vast dat die aanslag voor het recht op en de hoogte van de zorgtoeslag in aanmerking moet worden genomen. De rechtbank concludeert dat daarmee vaststaat dat de bij besluit van 11 december 2009 bepaalde tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend. Daaruit volgt dat verweerder gehouden was de toeslag te herzien. Belanghebbende betoogt dat verweerder had moeten wachten met het nemen van het primaire besluit totdat op zijn bezwaar tegen de aanslag IB is beslist, maar de rechtbank volgt hem daarin niet. Art. 20 AWIR verplicht verweerder immers om onder de voormelde omstandigheden een tegemoetkoming te herzien. Anders dan belanghebbende meent, geldt daarbij niet als voorwaarde dat pas kan worden herzien als er geen procedure meer loopt tegen de definitieve aanslag inkomstenbelasting. De rechtbank wijst erop dat verweerder de tegemoetkoming ambtshalve in voor belanghebbende positieve zin herziet wanneer zijn bezwaar tegen de definitieve aanslag inkomstenbelasting 2008 gegrond wordt verklaard en een wijziging van het verzamelinkomen leidt tot een hogere tegemoetkoming. Van strijdigheid met de beginselen van behoorlijk bestuur is geen sprake. Op de klacht dat de hoorplicht werd geschonden stelt de rechtbank dat het bezwaar tegen de terugvordering toeslag kennelijk ongegrond is, zodat op grond van art 7:3, aanhef en onder b, Awb van het horen kan worden afgezien. Het beroep is ongegrond.

NTFR 2014/2117 - Beslissing inzake proceskostenvergoeding ten onrechte niet genomen bij uitspraak op bezwaar maar bij afzonderlijke brief: te late indiening beroep verschoonbaar

ECLI:NL:PHR:2014:1179, datum uitspraak 01-07-2014, publicatiedatum 08-08-2014
Aflevering 35, gepubliceerd op 28-08-2014 met annotatie van mr. M.H.W.N. Lammers
Bij beschikking heeft de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van een door belanghebbende verhuurde bovenwoning vastgesteld. Na bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak van 8 mei 2012 de waarde op een lager bedrag vastgesteld. Bij separate brief van 11 juni 2012 heeft hij aan belanghebbende ter zake van een door belanghebbende ingeschakelde taxateur een proceskostenvergoeding toegekend ter hoogte van een deel van de gemaakte taxatiekosten. Naar aanleiding van die brief heeft belanghebbende beroep ingesteld. Rechtbank Haarlem heeft dat beroep ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld bij Hof Amsterdam. Dit hof heeft de zaak overgedragen aan Hof Den Haag. Dit hof heeft belanghebbende een integrale kostenvergoeding toegekend. De gemeente heeft beroep in cassatie ingesteld en daarbij vier cassatiemiddelen aangevoerd.

NTFR 2014/2119 - Bestuurdersaansprakelijkheid is terecht

ECLI:NL:GHDHA:2014:1144, datum uitspraak 02-04-2014, publicatiedatum 23-07-2014
Aflevering 35, gepubliceerd op 28-08-2014 met annotatie van mr. P.A. Caljé
Belanghebbende en zijn broer waren bestuurders van een in 2009 gefailleerde vennootschap. Belanghebbende is aansprakelijk gesteld voor een aantal in 2008 opgelegde naheffingsaanslagen OB en LB. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat belanghebbende terecht voor deze naheffingsaanslagen aansprakelijk is gesteld. Belanghebbende heeft namelijk erkend dat hij voor elk van de in geding zijnde jaren opzettelijk geen of onjuiste aangiften voor de omzetbelasting en loonheffingen voor de vennootschap heeft gedaan, terwijl hij wist dat de vennootschap voor elk van die jaren omzetbelasting en loonheffingen verschuldigd was. Dit brengt mee dat sprake is van opzet als bedoeld in art. 7, lid 2, Uitv.besl. IW 1990 en dat niet aan de meldingsverplichting is voldaan. Belanghebbende is niet tot weerlegging van het bewijsvermoeden van art. 36, lid 4, IW 1990 toegelaten, omdat hij niet heeft gesteld dat het niet aan hem is te wijten dat de vennootschap met betrekking tot de onderhavige belastingschulden niet (tijdig) aan haar meldingsplicht heeft voldaan. Het hof vermindert, overeenkomstig het standpunt van de ontvanger, de hoogte van de aansprakelijkstelling.