Aflevering 25

Gepubliceerd op 23 juni 2016

NTFR 2016/1593 - Exploitatie van vastgoed: ondernemen of beleggen?

Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2016 geschreven door prof. mr. G.T.K. Meussen
Het onderscheid tussen ondernemen en beleggen, daar waar het de exploitatie van vastgoed betreft, is van alle tijden. In het verleden was het zo dat de inspanningen van belastingplichtigen er vooral op waren gericht om deze exploitatie voor de inkomstenbelasting in box 3 (inkomen uit sparen en beleggen) te laten plaatsvinden. De zeer omvangrijke bedrijfsopvolgingsfaciliteiten, zowel in de inkomstenbelastingArt. 4.17a en art. 4.17c Wet IB 2001. als in de schenk- en erfbelastingHoofdstuk IIIA SW 1956 alsmede hoofdstuk III Uitv.reg. Schenk- en erfbelasting., hebben hier evenwel verandering in doen ontstaan. Nu zijn de fiscale inspanningen van belastingplichtigen er op grond van deze faciliteiten juist op gericht om tot een ondernemingsgewijze exploitatie van vastgoed te komen.

NTFR 2016/1594 - Internetconsultatie wetsvoorstel terugvordering staatssteun

Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2016
Het ministerie van Economische Zaken heeft als internetconsultatie openbaar gemaakt een voorstel voor een Wet terugvordering staatssteun. Dit wetsvoorstel geeft in 14 artikelen een sluitende set regels om te bewerkstelligen dat alle staatssteun die van de Europese Commissie teruggevorderd moet worden, ook daadwerkelijk teruggevorderd kan worden. Dit geschiedt doordat het betrokken bestuursorgaan een beschikking tot betaling stuurt. Dit geldt niet voor fiscale steun, die steun wordt teruggevorderd met de bestaande instrumenten uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Invorderingswet 1990. De einddatum van de consultatie is 27 juli 2016.

NTFR 2016/1595 - Vragen algemeen overleg Belastingdienst beantwoord

Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2016
De staatssecretaris van Financiën heeft vragen beantwoord van de vaste Kamercommissie voor Financiën uit de Tweede Kamer. Aan de orde komen onder meer de inkomensverklaringen van buitenlandse belastingplichtigen, de gevolgen van PGB-tegoeden voor box 3-inkomen en toeslagen en het proactief informeren over het recht op belastingteruggaaf.

NTFR 2016/1596 - In 2008 verantwoorde boekwinst op in 1998 verkocht landbouwperceel valt onder 'nieuwe' landbouwvrijstelling

Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2016 met annotatie van drs. N.E. Vis
In 1998 heeft belanghebbende, exploitant van een melkveehouderij, een perceel landbouwgrond verkocht. In 2008 heeft belanghebbende het perceel in eigendom overgedragen en heeft hij de geïndexeerde koopprijs ontvangen. Belanghebbende heeft de behaalde boekwinst in 2008 verantwoord. Daarbij heeft hij aanspraak gemaakt op toepassing van de oude landbouwvrijstelling van vóór 27 juni 2000. De inspecteur heeft echter het landbouwvrijstellingsregime van 2008 toegepast. Hof Arnhem-Leeuwarden (24 maart 2015, nr. 14/00507, NTFR 2015/1340) heeft belanghebbende in het ongelijk gesteld. Anders dan A-G Niessen (17 december 2015, nr. 15/02054, NTFR 2016/593) deelt de Hoge Raad de visie van het hof. De Hoge Raad stelt voorop dat zonder overgangsbepaling, een wetswijziging onmiddellijke werking heeft. De gewijzigde bepaling vindt dan toepassing per haar inwerkingtreding op voordelen die op of na die dag worden gerealiseerd en fiscaal in aanmerking worden genomen. Nu belanghebbende heeft gekozen voor winstneming in 2008, dient de landbouwvrijstelling van dat jaar in aanmerking te worden genomen. Weliswaar is bij de wetswijziging van de landbouwvrijstelling afgeweken van de hoofdregel van onmiddellijke werking, maar er is niet voorzien in een uitgestelde werking maar juist in een terugwerkende kracht. Met de terugwerkende kracht heeft de wetgever beoogd te bewerkstelligen dat de vóór 27 juni 2000 geldende landbouwvrijstelling vanaf die datum niet meer bestaat voor voordelen uit landbouwbedrijf ter zake van waardeveranderingen van gronden voor zover die veranderingen zijn toe te schrijven aan bestemmingswijzigingen van de grond. Hiermee strookt niet dat de per 27 juni 2000 opgeheven vrijstelling nog van toepassing zou zijn ten aanzien van een na die datum als gerealiseerd verantwoorde boekwinst. Ook HR 3 maart 2006, nr. 41.368, NTFR 2005/1353 biedt belanghebbende geen soelaas. De in die casus toegepaste redelijke wetstoepassing is hier niet van toepassing, omdat die belastingplichtige reeds vóór 27 juni 2000 landbouwgrond had verkocht en ervoor had gekozen de verkoopwinst te verantwoorden in het jaar van de verkoop. Dat gold ook voor het in die casus aan de orde zijnde gebruiksrecht, dat immers onmiddellijk bij de verkoop was verkregen.

NTFR 2016/1599 - Akkoord met Marokko over aanpassing verdrag sociale zekerheid

Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2016
Nederland en Marokko hebben een akkoord bereikt over aanpassing van het verdrag inzake sociale zekerheid tussen beide landen uit 1972. In het nieuwe verdrag, waarover lang is onderhandeld, is afgesproken dat met betrekking tot uitkeringen het woonlandbeginsel wordt ingevoerd. Dit betekent dat de hoogte van de ‘geëxporteerde’ uitkeringen afhankelijk gemaakt wordt van het prijspeil van het desbetreffende land.

NTFR 2016/1600 - Vrijstelling NSW-landgoed van toepassing op verhuurd golfcomplex

ECLI:NL:HR:2016:1207, datum uitspraak 17-06-2016, publicatiedatum 17-06-2016
Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2016 met annotatie van mr. A.J.M. Arends
Belanghebbende is, middellijk via een bv, eigenaar van een NSW-landgoed. Het NSW-landgoed bestaat onder meer uit een stuk grond waarop een golfcomplex is gerealiseerd. De bv heeft het golfcomplex via een andere bv aan een stichting verhuurd, die een gebruiksrecht op het golfcomplex aan een golfclub heeft verleend.

NTFR 2016/1605 - Geen toepassing bedrijfsopvolgingsregeling, omdat met verhuur kas niet aan voortzettingsvereiste is voldaan I

ECLI:NL:RBDHA:2016:4708, datum uitspraak 21-01-2016, publicatiedatum 19-05-2016
Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2016 met annotatie van mr. L. Bergman
Erflater exploiteerde een tuinbouwbedrijf in een warenhuis (een broeikas of complex van broeikassen). Erflater is op 30 augustus 2010 overleden. Belanghebbende, een van de erfgenamen, heeft na het overlijden van erflater het tuinbouwbedrijf enkele maanden voortgezet. Op 1 februari 2011 heeft belanghebbende het warenhuis aan een derde verhuurd. In geschil is of belanghebbende recht heeft op toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling. Volgens de rechtbank heeft belanghebbende hier geen recht op, omdat niet aan het voortzettingsvereiste is voldaan. De rechtbank is van oordeel dat het voor het voortzettingsvereiste gaat om voorzetting van de oorspronkelijke onderneming. Hieraan is niet voldaan, aangezien belanghebbende vanaf 1 februari 2011 geen opbrengsten meer uit de exploitatie van het tuinbouwbedrijf heeft behaald. Dat belanghebbende met de verhuur van het warenhuis winst uit onderneming geniet, is hierbij niet van belang.

NTFR 2016/1607 - Economische eigendom van grond is niet verkregen bij sloop gebouw

ECLI:NL:HR:2016:1202, datum uitspraak 17-06-2016, publicatiedatum 17-06-2016
Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2016 met annotatie van drs. W. Brink
Belanghebbende heeft op 5 december 2008 grond gekocht met daarop een verhuurd gebouw. De verkoper heeft in dezelfde overeenkomst belanghebbende opdracht gegeven het gebouw vóór juridische levering te slopen en de grond bouwrijp te maken. Op 25 maart 2010 is met de sloop begonnen. Op 20 december 2010 is de bouwrijpe grond juridisch geleverd. In geschil is of zich een voor de overdrachtsbelasting belaste verkrijging van economische eigendom ex art. 2, lid 2, Wet BRV heeft voorgedaan uiterlijk bij aanvang van de sloop. Hof Arnhem-Leeuwarden (21 juli 2015, nr. 14/00435, NTFR 2015/2706) heeft die vraag ontkennend beantwoord en belanghebbende in het gelijk gesteld. De staatssecretaris stelt in cassatie dat uiterlijk bij de aanvang van de sloopwerkzaamheden feitelijk de macht over de percelen is overgegaan op belanghebbende, evenals het economische belang. A-G Wattel heeft in zijn conclusie (29 maart 2016, nr. 15/04005, NTFR 2016/1275) uiteengezet dat de visie van de staatssecretaris niet juist is. De Hoge Raad deelt de visie van de advocaat-generaal en verwijst naar de onderdelen 7.12 t/m 7.14 van diens conclusie.

NTFR 2016/1612 - Envirotec: verleggingsregeling van toepassing op levering goudstaven

Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2016 met annotatie van mr. dr. J.Th. Sanders
Envirotec, handelaar in edele metalen, koopt van Dansk Metalopkøb, een andere Deense ondernemer, 24 door deze uit juwelen, bestek, horloges en industrieel afval samengesmolten staven met elk een goudgehalte tussen 500 en 600/1.000 van hun gewicht. Vóór deze aankoop zijn de staven naar de in Nederland gevestigde partner van Envirotec, Remondis Argentia bv, gestuurd, die de staven nadien van Envirotec zou aankopen om er goud uit te winnen. Remondis Argentia bv berekende het goudgehalte van de individuele staven. Envirotec verzoekt aftrek van de over die transacties berekende en aan Dansk Metalopkøb betaalde btw van – omgerekend – ongeveer € 147.000 btw. Dansk Metalopkøb voldoet geen btw op aangifte en wordt nadien wegens insolventie geliquideerd. De Deense fiscus verleent geen aftrek, het standpunt volgend dat een verleggingsregeling van toepassing is. Op vragen van de Deense verwijzende rechter verklaart het HvJ voor recht: art. 198, lid 2, Btw-richtlijn is van toepassing op een levering van staven, die het resultaat zijn van een toevallige, grove samensmelting van divers goud bevattend metalen schrootmateriaal en andere metalen, materialen en stoffen, en die ieder een goudgehalte tussen 500 en 600/1.000 hebben.

NTFR 2016/1614 - Cassatieberoep tegen herdefiniëring overdracht sportterreinen ingetrokken

Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2016
Belanghebbende verhuurde sinds 1984 respectievelijk 1989 twee sportterreinen aan een voetbalvereniging en een korfbalvereniging. In 2000 heeft belanghebbende de bestemming van de grond gewijzigd naar woningbouw, waardoor de sportverenigingen moesten vertrekken. Vervolgens heeft belanghebbende in 2000 een nieuw sportterrein gerealiseerd ten behoeve van de verenigingen. Daarbij is een btw-besparende constructie opgezet. In hoger beroep is uitsluitend nog in geschil of de overdrachtsbelasting ten gunste van belanghebbende moet worden geredresseerd. De inspecteur bestrijdt de constructie voor rechtbank en hof met succes op grond van het leerstuk misbruik van recht. Anders dan de rechtbank heeft overwogen leidt de als gevolg van het vastgestelde misbruik van recht toe te passen herdefiniëring volgens het hof (Hof Den Haag 12 februari 2016, nr. 15/00199, NTFR 2016/1277) echter noodzakelijkerwijs tot het achterwege laten van de levering van de sportvelden, ter zake van welke verkrijging de overdrachtsbelasting is geheven. Dit brengt mee dat een situatie ontstaat dat het sportcomplex niet ter beschikking is gesteld door middel van een levering maar door middel van verhuur. Omdat ervan moet worden uitgegaan dat de levering en daarmee ook de verkrijging van de sportvelden niet heeft plaatsgehad en dat daarom de overdrachtsbelasting niet zou zijn geheven, mag in het kader van de herdefiniëring van de transacties die belasting niet worden uitgesloten (HR 29 mei 2015, nr. 14/01134, NTFR 2015/1746).

NTFR 2016/1616 - Toeristenbelasting verschuldigd voor short stay door expats

ECLI:NL:HR:2016:1201, datum uitspraak 17-06-2016, publicatiedatum 17-06-2016
Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2016 met annotatie van mr. dr. G. Groenewegen
Belanghebbende verhuurt volledig ingerichte appartementen aan bedrijven voor tijdelijke huisvesting van expats (‘short stay’ bewoning). De met de bedrijven gesloten huurovereenkomsten hebben een looptijd van enkele jaren. Belanghebbende wordt daarvoor betaald door de bedrijven. Aan belanghebbende zijn aanslagen toeristenbelasting opgelegd. Naar het oordeel van de Hoge Raad terecht. Blijkens de Verordening Toeristenbelasting van de gemeente Amsterdam is het belastbare feit het tegen vergoeding houden van verblijf binnen de gemeente door personen die niet als ingezetene zijn ingeschreven. Dit brengt mee dat in geval van ‘short stay’ door expats het belastbare feit zich voordoet. De Verordening eist niet dat de vergoeding voor het houden van verblijf wordt betaald door degene die het (belastbare) verblijft houdt.

NTFR 2016/1622 - Bij uitspraken op bezwaar gedaan ná 1 juli 2011 is informatiebeschikking vereist voor omkering I

Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2016 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
In het kader van het project Bank Zonder Naam is belanghebbende voor een reeks van jaren aangeslagen voor een verzwegen buitenlandse bankrekening. Belanghebbende bestrijdt de aanslagen. De inspecteur heeft een deel van de bezwaren afgewezen bij uitspraken op bezwaar van 24 november 2011. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (23 december 2014, nrs. 13/00350 e.v., NTFR 2015/1179) heeft belanghebbende de informatieplicht geschonden waardoor de bewijslast wordt omgekeerd. Daarin brengt het per 1 juli 2011 ingevoerde art. 52a AWR geen verandering, nu de inspecteur niet na 1 juli 2011 nog inlichtingen heeft verlangd van belanghebbende, aldus het hof. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak onder verwijzing naar HR 2 oktober 2015, nr. 14/02335, NTFR 2015/2709. Daarin is geoordeeld dat voor elke vanaf 1 juli 2011 gedane uitspraak op bezwaar de omkering van de bewijslast slechts van toepassing kan zijn als i) hetzij een informatiebeschikking onherroepelijk is geworden, ii) hetzij de vereiste aangifte niet is gedaan. Het hof heeft dit miskend. Een andere reden voor vernietiging van de hofuitspraak is dat het hof voor de jaren 2006 en 2007 de verzwegen inkomsten volledig aan belanghebbende heeft toegerekend omdat de verplichte toerekening voor de helft aan de partner (art. 2.17, lid 4, Wet IB 2001) was komen te vervallen. Ten onrechte heeft het hof daarbij doorslaggevende betekenis toegekend aan de wijziging van art. 2.17 Wet IB 2001.

NTFR 2016/1623 - Bij uitspraken op bezwaar gedaan ná 1 juli 2011 is informatiebeschikking vereist voor omkering II

Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2016 met annotatie van mr. P.G.M. Jansen
In het kader van het project KB-Lux is belanghebbende voor een reeks van jaren aangeslagen voor een verzwegen buitenlandse bankrekening. Belanghebbende bestrijdt de aanslagen. De inspecteur heeft de aanslagen deels in stand gelaten bij uitspraken op bezwaar van 18 juli 2011. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden (7 mei 2015, nrs. 14/00458 t/m 14/00478, NTFR 2015/1970) heeft belanghebbende de informatieplicht geschonden waardoor de bewijslast wordt omgekeerd. Daarin brengt het per 1 juli 2011 ingevoerde art. 52a AWR geen verandering, nu het rechtsgevolg van de omkering reeds bij het opleggen van de aanslagen is ingeroepen. De omkering van de bewijslast berust dan ook op feiten die zich reeds voordien hadden voorgedaan, en dat wordt niet anders doordat de inspecteur in de bezwaarfase nogmaals om informatie heeft gevraagd, aldus het hof. De Hoge Raad vernietigt de hofuitspraak onder verwijzing naar HR 2 oktober 2015, nr. 14/02335, NTFR 2015/2709. Daarin is geoordeeld dat voor elke vanaf 1 juli 2011 gedane uitspraak op bezwaar de omkering van de bewijslast slechts van toepassing kan zijn als i) hetzij een informatiebeschikking onherroepelijk is geworden, ii) hetzij de vereiste aangifte niet is gedaan. Het hof heeft dit miskend.

NTFR 2016/1625 - Voor ingebrekestelling moet worden aangedrongen op het nemen van een beslissing

Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2016 met annotatie van mr. W.E. Nent-Vroomen
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard. Verder heeft de inspecteur beslist dat belanghebbende niet in aanmerking komt voor een dwangsom omdat geen ingebrekestelling in de zin van art. 4:17 Awb heeft plaatsgevonden. De Hoge Raad is het daarmee eens. Voor een ingebrekestelling geldt de eis dat uit een geschrift duidelijk is dat de belanghebbende het bestuursorgaan maant om alsnog een bepaald besluit te nemen. Daarvoor is niet vereist dat in dit geschrift bepaalde termen zoals ‘aanmanen’ of ‘in gebreke stellen’ worden gebruikt. Wel is vereist dat het geschrift voldoende duidelijk maakt (i) op welke aanvraag het betrekking heeft, (ii) dat de belanghebbende zich op het standpunt stelt dat het bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en (iii) dat de belanghebbende erop aandringt dat een zodanige beslissing alsnog wordt genomen. De brief van belanghebbende van 24 februari 2012 houdt niet meer in dan dat belanghebbende de met de inspecteur gemaakte afspraak herhaalt dat deze haar bepaalde stukken zal doen toekomen, waarna het bezwaarschrift nader zal worden gemotiveerd en vervolgens een hoorzitting zal worden gehouden. Deze brief kan niet worden aangemerkt als een ingebrekestelling, omdat daarin bij de inspecteur niet wordt aangedrongen op het doen van een uitspraak, aldus de Hoge Raad.

NTFR 2016/1626 - Voor bezwaar inzake aangiftebelasting dient proceskostenvergoeding te worden toegekend

Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2016 met annotatie van mr. E.C.G. Okhuizen
Belanghebbende, een vof met tientallen vennoten, exploiteert een koeriersdienst. De inspecteur heeft bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Hangende dit onderzoek heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat voor alle koeriers aangifte loonheffingen gedaan moet worden vanaf 1 april 2013. Verder laat de inspecteur aan belanghebbende weten dat tegen de in te dienen aangifte loonheffingen vervolgens bezwaar kan worden gemaakt en dat hij de behandeling van het bezwaar voortvarend zal oppakken. Belanghebbende heeft aangifte gedaan en daartegen bezwaar gemaakt. Nadat belanghebbende de inspecteur in gebreke had gesteld vanwege het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar, is de inspecteur geheel tegemoetgekomen aan het bezwaar. Daarbij heeft de inspecteur uitdrukkelijk aangegeven geen kans te hebben gezien een gemotiveerde uitspraak te doen en dat hij de aangifte dus niet inhoudelijk heeft beoordeeld. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen. Volgens de Hoge Raad ten onrechte. Ook bij een aangiftebelasting kan op grond van art. 7:15 Awb een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase worden toegekend. Het ontbreken van een beschikking sluit niet uit dat een naderhand gebleken onjuiste afdracht van belasting te wijten kan zijn aan een aan de inspecteur toerekenbare onrechtmatigheid. In het onderhavige geval is daarvan sprake. Belanghebbende heeft zich immers bij de afdracht geschikt naar de eisen van de inspecteur, waarna de inspecteur het bezwaar honoreert zonder in te gaan op de gronden van bezwaar.

NTFR 2016/1627 - Voor proceskostenvergoeding voor eerdere fasen van procedure uitgaan van toen geldende tarief

Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2016 met annotatie van mr. drs. B.J.E. Lodder
De rechtbank heeft een proceskostenvergoeding toegekend voor bezwaar en beroep, berekend naar de waarden per punt (van € 218 respectievelijk € 437) zoals die golden ten tijde van die rechtbankuitspraak. Voorts heeft de rechtbank taxatiekosten vergoed. In hoger beroep heeft Hof Den Bosch (27 augustus 2015, nr. 12/00795, NTFR 2015/2552) de vergoeding van de taxatiekosten verhoogd. Vanwege deze (gedeeltelijke) vernietiging van de rechtbankuitspraak heeft het hof voor de fase van het hoger beroep een proceskostenvergoeding toegekend naar een waarde per punt (van € 490) zoals deze gold ten tijde van de hofuitspraak. De door de rechtbank toegekende vergoeding voor bezwaar en beroep heeft het hof ongewijzigd gelaten. Naar het oordeel van de Hoge Raad is dit terecht. Dat het hof de rechtbankuitspraak heeft vernietigd, brengt op zichzelf niet mee dat het hof de terecht en naar de juiste tarieven door de rechtbank toegekende proceskostenvergoeding moet wijzigen naar de tarieven die golden ten tijde van de hofuitspraak. Dat is slechts anders als het hof zelf de proceskostenvergoeding in eerdere fasen van de procedure moet vaststellen omdat in die eerdere fasen ten onrechte geen vergoeding dan wel een onjuist berekende vergoeding van deze kosten is toegekend. Daarvan is in dit geval geen sprake.

NTFR 2016/1633 - Stichting die katholiek weekblad uitgeeft is anbi

ECLI:NL:PHR:2016:444, datum uitspraak 26-05-2016, publicatiedatum 10-06-2016
Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2016 met annotatie van dr. D. Molenaar
Belanghebbende is opgericht op 3 oktober 1983. Ingevolge haar statuten heeft belanghebbende ten doel het uitgeven van een nieuwsblad en het bevorderen van andere publiciteit ten dienste van het verkondigen van de blijde boodschap van Jezus Christus, zoals deze door de Rooms-Katholieke Kerk wordt overgeleverd. Belanghebbende tracht haar doel onder meer te verwezenlijken door het vervaardigen, doen vervaardigen, uitgeven, verkopen en anderszins verspreiden van boeken, tijdschriften, brochures, geluidsdragers en audiovisuele geluidsdragers overeenkomstig haar doelstelling.

NTFR 2016/1634 - Schending Europeesrechtelijk evenredigheidsbeginsel leidt tot vernietiging van navorderingsaanslagen KB-Lux

ECLI:NL:HR:2016:1208, datum uitspraak 17-06-2016, publicatiedatum 17-06-2016
Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2016
Aan erflaatster zijn ter zake van een verzwegen KB-Luxrekening in het kader van het Rekeningenproject over een reeks van jaren navorderingsaanslagen IB/PVV en VB opgelegd. Die aanslagen zijn door de rechtbank gehandhaafd. In hoger beroep hebben de erven meer succes. Hof Arnhem-Leeuwarden 7 mei 2015, nrs. 13/00503 t/m 13/00517, NTFR 2015/1929 heeft uiteengezet dat:

NTFR 2016/1635 - Hof onbevoegd ter zake van hoger beroep tegen uitspraken voorzieningenrechter rechtbank

ECLI:NL:HR:2016:1221, datum uitspraak 17-06-2016, publicatiedatum 17-06-2016
Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2016
Het hof heeft belanghebbende in een procedure betreffende IB/PVV 2007 een proceskostenvergoeding toegekend. De ontvanger heeft deze vergoeding verrekend met de openstaande belastingschuld van belanghebbende voor het jaar 2007. Omdat belanghebbende met zijn grieven tegen de verrekening bot ving bij de ontvanger, de directeur van de Belastingdienst en de staatssecretaris van Financiën, heeft hij hangende het beroep betreffende aan hem over de jaren 2008 tot en met 2010 opgelegde navorderingsaanslagen IB/PVV de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen betreffende onder meer de toegepaste verrekening. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard van het verzoek kennis te nemen.

NTFR 2016/1636 - Onder dreiging van kortgedingprocedure verkregen KB-Luxbankafschriften mogen worden gebruikt als bewijs voor boete

ECLI:NL:HR:2016:1209, datum uitspraak 17-06-2016, publicatiedatum 17-06-2016
Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2016
In deze KB-Luxzaak ontkende belanghebbende aanvankelijk houder te zijn van een KB-Lux-rekening. Vanaf 2000 zijn steeds (navorderings)aanslagen met 100% boete opgelegd. In 2013 heeft belanghebbende niet langer ontkend rekeninghouder te zijn en heeft bankafschriften van de rekening overgelegd. Omdat belanghebbende in bezwaar uiteindelijk openheid van zaken heeft gegeven en wegens undue delay zijn de opgelegde boetes bij de uitspraken op bezwaar vastgesteld op 60% van de te weinig geheven belasting. In geschil is of de inspecteur de door belanghebbende overgelegde bankafschriften mag gebruiken als bewijs voor de boeteoplegging. Belanghebbende heeft een beroep gedaan op de rechtsregel inhoudende dat bewijsmateriaal dat onder dwang is verkregen van een belanghebbende, niet gebruikt mag worden om hem of haar te beboeten (of op andere wijze te straffen). Op deze regel bestaat volgens Hof Den Bosch 2 juli 2016, nrs. 14/00894 t/m 14/00899, NTFR 2015/2532 een uitzondering voor zogenoemd wilsonafhankelijk materiaal; dergelijk materiaal mag wél gebruikt worden voor beboetingsdoeleinden. In feite is derhalve in geschil of de bankafschriften moeten worden aangemerkt als wilsafhankelijk dan wel als wilsonafhankelijk materiaal, aldus het hof. Het hof heeft in navolging van de rechtbank (Rechtbank Zeeland-West-Brabant 18 juli 2014, nr. 13/02673) geoordeeld dat de bankafschriften wilsonafhankelijk materiaal zijn en dat deze mogen worden gebruikt als bewijs voor zowel de belastingheffing als de beboeting. De stelling van belanghebbende dat in het onderhavige geval de bankafschriften niettemin als wilsafhankelijk moeten worden aangemerkt, omdat (a) zij zijn afgedwongen onder dreiging van een kortgedingprocedure met oplegging van dwangsommen en (b) belanghebbende de afschriften bij de bank heeft moeten opvragen, zodat zij tevoren in fysieke zin niet bestonden, is door het hof verworpen. Belanghebbende heeft voor het hof ten slotte gesteld dat zijn bekennende verklaring in ieder geval afhankelijk was van zijn wil, en dat, nu de afschriften ten vervolge van die verklaring zijn overgelegd, zij moeten worden beschouwd als vruchten van een giftige boom. Het hof heeft ook dat betoog verworpen. Aan de bekennende verklaring komt, naast de bankafschriften, geen zelfstandige betekenis toe (vgl. HR 29 mei 2015, nr. 14/00584, NTFR 2015/1807). De boetes zijn volgens het hof terecht opgelegd.

NTFR 2016/1640 - Overeenkomst met Duitsland over in aanmerking te nemen Duitse sociale premies voor compensatieregeling

Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2016
De bevoegde autoriteiten van Duitsland en Nederland hebben een overeenkomst gesloten over de toepassing van de in het belastingverdrag opgenomen compensatieregeling voor in Nederland wonende grensarbeiders. Volgens deze overeenkomst zijn geen van de premies en bijdragen ingevolge de Duitse sociale zekerheid voor de toepassing van die regeling vergelijkbaar met premies voor de Nederlandse volksverzekeringen. Bij de relevante Duitse sociale verzekeringen gaat het namelijk om werknemersverzekeringen. Met het niet in aanmerking nemen van de Duitse socialezekerheidspremies voor de compensatieregeling wordt voorkomen dat meer dan één keer compensatie wordt gegeven; de Duitse premies worden in de regel ook al in aanmerking genomen bij de bepaling van het in aanmerking te nemen inkomen voor de Nederlandse belastingheffing.

NTFR 2016/1641 - Overeenkomst met Zwitserland over fiscale behandeling fiscale beleggingsinstelling

Aflevering 25, gepubliceerd op 23-06-2016
De bevoegde autoriteiten van Nederland en Zwitserland hebben een overeenkomst gesloten over de toepassing van het belastingverdrag op een Nederlandse fiscale beleggingsinstelling (FBI) en op een tweetal Zwitserse beleggingsfondsen (FCP en SICAV). Indien meer dan 95% van het belang in een in Nederland of Zwitserland gevestigde FBI, FCP of SICAV wordt gehouden door inwoners van het land van vestiging, komt het fonds (volledig) in aanmerking voor de in het verdrag voorziene teruggaaf van bronbelasting op inkomsten uit het andere land. Wordt 95% of minder van het belang in de FBI, FCP of SICAV gehouden door inwoners van hetzelfde land als waarin het fonds is gevestigd, dan komt het fonds naar evenredigheid voor die teruggaaf van bronbelasting op inkomsten uit het andere land in aanmerking. De bewijslast ligt hierbij bij het fonds. De verdragspositie van in een derde land wonende participanten in het fonds dient op haar eigen merites te worden beoordeeld. De overeenkomst geldt voor alle lopende en toekomstige verzoeken om teruggaaf van bronbelasting.