Aflevering 6

Gepubliceerd op 9 februari 2017

NTFR 2017/314 - Laat de EU zich overtroeven?

Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2017 geschreven door prof. dr. R.P.C. Cornelisse
Handelsoorlogen zijn van alle tijden. Zo beschrijft Lisa Jardine in haar boek ‘Going Dutch’ de invoering in augustus 1687 door de toenmalige Lodewijk de Veertiende (de Zonnekoning) van een maatregel waarbij de import van Nederlandse haring in Frankrijk weliswaar werd toegestaan maar dan wel onder de voorwaarde dat werd aangetoond dat de haring was gepekeld met Frans zout.Lisa Jardine, Going Dutch: how England plundered Holland’s Glory, Harpers Collins E-books, loc. 561. Meer conventioneel was de verdubbeling in september van hetzelfde jaar van de importheffingen op diverse producten van Nederlandse makelij. Inmiddels smeult al enige tijd onder de oppervlakte een handelsoorlog tussen de Verenigde Staten en de EU die af en toe zichtbaar oplaait, in de vorm van de door de Europese Commissie genomen (inleidende) beschikkingen betreffende vermeende staatssteun verleend door Nederland (Starbucks), Luxemburg (McDonald’s) en Ierland (Apple). Naar verwachting breekt, ondiplomatiek gezegd, pas echt de pleuris uit zodra HvJ met betrekking tot een of meer van deze multinationals het oordeel uitspreekt dat daadwerkelijk sprake is (geweest) van verboden staatssteun. Naar mijn stellige overtuiging is met betrekking tot de hiervoor genoemde situaties inderdaad sprake van staatssteun maar niet van verboden staatssteun vanuit EU-perspectief maar van staatssteun verleend door de Verenigde Staten. Het is dan ook mijns inziens niet zo dat de hiervoor genoemde landen steun hebben verleend ten koste van andere lidstaten van de EU maar de Verenigde Staten hebben steun verleend, ten laste van haar eigen schatkist, ten koste van de EU. Deze door de Verenigde Staten verleende steun heeft mede ertoe kunnen bijdragen dat Starbucks, McDonald’s en Apple makkelijker konden en kunnen concurreren op de Europese markt met concerns die in Europa hun wortels hebben.Daarbij veronderstel ik dat EU-concerns niet in dezelfde mate als hun, in de Verenigde Staten gevestigde, tegenhangers in staat zijn geweest of zijn de kostenpost belastingen te verminderen. Met deze constatering is de handelspolitieke dimensie van de door de Europese Commissie ingestelde onderzoeken en de naar aanleiding van deze onderzoeken genomen beschikkingen ten aanzien van Starbucks, McDonald’s en Apple een gegeven.

NTFR 2017/315 - Kamervragen beantwoord over vertrekregelingen departementen

Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2017
De staatssecretaris van Financiën heeft Tweede Kamervragen beantwoord over de vertrekregelingen en de daarbij behorende RVU-heffing (RVU = regeling vervroegd uittreden) bij de Belastingdienst en andere departementen. De vertrekregelingen vallen onder het reguliere Van-Werk-Naar-Werk-beleid (VWNW), welke regelingen niet als RVU worden gezien. Er is dan ook nog geen RVU-heffing betaald. Wel heeft de Belastingdienst in 2016 € 53 miljoen aan RVU-heffing betaald over stimuleringspremies.

NTFR 2017/316 - Rapport Algemene Rekenkamer over fiscale aftrekposten

Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2017
De Algemene Rekenkamer heeft het rapport ‘Zicht op belastingverlichtende regelingen’ aangeboden aan de Tweede Kamer. Het rapport bevat een inventarisatie van fiscale regelingen die de belastingontvangsten van het Rijk beperken. De Algemene Rekenkamer vond 213 belastingfaciliteiten en belastinginstrumenten: 179 ‘belastingfaciliteiten’, die het gedrag van belastingplichtigen moeten beïnvloeden en 34 ‘belastinginstrumenten’, die invulling geven aan het koopkracht-, inkomens- en vermogensbeleid. Van zes op de tien van al deze fiscale regelingen, die de belastingontvangsten van het Rijk verminderen, zijn resultaat en kosten onbekend. De Algemene Rekenkamer turfde € 97,6 miljard aan gederfde belastinginkomsten, samenhangend met 113 fiscale regelingen, tegenover de geraamde ontvangsten van het Rijk (€ 193,6 miljard in 2016). Maar dit is niet alles. Van nog eens 71 belastingregelingen is de omvang onbekend en van 29 belastingregelingen is slechts een schatting beschikbaar. Volgens de Algemene Rekenkamer kunnen de gevonden bedragen niet simpel worden bezuinigd door een aftrekpost, vrijstelling of korting te schrappen. Aanpassing of afschaffing van belastingregelingen kan veranderingen oproepen in het gedrag van mensen of in de opbrengsten van andere belastingposten.

NTFR 2017/318 - Landbouwnormen 2016 verschenen

Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2017
Op belastingdienst.nl zijn de Landelijke landbouwnormen 2016 verschenen. De Landelijke landbouwnormen gelden alleen voor ondernemers van agrarische bedrijven en alleen voor agrarische activiteiten in Nederland. De vastgestelde normen hebben betrekking op onttrekkingen, kostenposten, waarderingen en afschrijvingen in de veehouderij en de land- en tuinbouw. Ondernemers gebruiken de normen om de jaarwinst van het bedrijf te bepalen en te verwerken in de aangiften inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting. De normen worden door de Belastingdienst toegepast bij de beoordeling van de aangiften. In uitzonderlijke gevallen mag worden afgeweken van de Landelijke landbouwnormen. De normen gelden voor het kalenderjaar 2016 en het gebroken boekjaar dat begint in 2016 en eindigt in 2017.

NTFR 2017/319 - Loon terecht in aanslag IB betrokken nu ter zake van dit loon geen loonheffing was verschuldigd

ECLI:NL:HR:2017:128, datum uitspraak 03-02-2017, publicatiedatum 03-02-2017
Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2017 met annotatie van mr. E. Alink
Belanghebbende werkt bij een taxibedrijf. In zijn aangifte IB/PVV 2009 heeft hij van drie werkgevers (payrollbedrijven) de loonheffing verrekend. Aan deze werkgevers was bij wege van eindheffing loonheffing nageheven, onder meer ter zake van het loon van belanghebbende. De naheffingsaanslagen loonheffing zijn door de inspecteur verminderd tot nihil. Bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2009 heeft de inspecteur verrekening van loonheffing geweigerd omdat deze nimmer is afgedragen. Naar het oordeel van de Hoge Raad terecht. De vrijstelling van art. 3:84 Wet IB 2001 strekt ertoe dubbele heffing over loonbestanddelen bij zowel de werknemer als de werkgever te voorkomen. Gelet daarop moet het in art. 3:84 Wet IB 2001 gebruikte begrip ‘verschuldigd’ worden opgevat als een uit de naheffingsaanslag voortvloeiende formele verschuldigdheid die bestaat ten tijde van het opleggen van de aanslag IB/PVV. Loon dat betrokken is geweest in een naheffingsaanslag die ten tijde van het opleggen van de aanslag reeds is vernietigd of verminderd tot nihil, valt daarom niet onder die vrijstelling, aldus de Hoge Raad.

NTFR 2017/323 - Opnieuw Kamerbrief handhaving Wet DBA

Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2017
Staatssecretaris Wiebes van Financiën heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over de handhaving van de Wet DBA bij kwaadwillenden. Er zijn nu zeven opdrachtgevers in verschillende sectoren in beeld die mogelijk kwalificeren als kwaadwillend. In de derde voortgangsrapportage Wet DBA in april 2017 komt de staatssecretaris terug op de voortgang van deze onderzoeken.

NTFR 2017/324 - Tweede Kamervragen over ‘leenbijstand’ beantwoord

Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2017
De staatssecretaris van Financiën heeft Tweede Kamervragen beantwoord over een regeling waarbij de zogeheten leenbijstand, die vóór 1 januari 2017 is omgezet in een gift, niet langer leidt tot terugvordering van toeslagen. Voor de leenbijstand geldt sinds 1 januari 2017 dat daarop eindheffing in de loonbelasting van toepassing is. Voor terugwerkende kracht zag de staatssecretaris destijds geen mogelijkheid. Via een motie is het kabinet alsnog gevraagd om een oplossing te treffen voor de gevallen van vóór 2017. De staatssecretaris ziet evenwel geen mogelijkheid om de motie uit te voeren.

NTFR 2017/325 - Geen samenloop van belastingheffing en ontneming ter zake van uit hennepkwekerij genoten voordelen

ECLI:NL:HR:2017:153, datum uitspraak 03-02-2017, publicatiedatum 03-02-2017
Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2017
Belanghebbende heeft een professionele hennepkwekerij van een aanzienlijke omvang opgezet in een mede door hem gehuurde bedrijfsruimte. Hij is enig aandeelhouder en directeur van D bv, die de (energie)rekeningen betaalde. Belanghebbende en niet D bv is strafrechtelijk veroordeeld voor hennepteelt. In de aangifte IB/PVV van belanghebbende zijn geen inkomsten uit het kweken van hennep verantwoord. Op grond van de bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoek heeft de inspecteur aan belanghebbende, met omkering en verzwaring van de bewijslast, een navorderingsaanslag met vergrijpboete opgelegd. De strafkamer van het hof heeft het bedrag waarop het door belanghebbende wederrechtelijk verkregen voordeel na aftrek van kosten vastgesteld op circa € 250.000 (de ontnemingsvordering). Uit het arrest van de strafkamer blijkt dat belanghebbende uit de exploitatie aanzienlijke inkomsten heeft genoten. Belanghebbende heeft ter zake van de ontnemingsvordering niet enig bedrag voldaan in 2006. De rechtbank heeft in de onderhavige belastingprocedure de navorderingsaanslag over 2006 in stand gelaten en de boete iets verminderd. Hof Den Haag (1 maart 2016, nr. 14/00001, NTFR 2016/1896) is onder meer tot de conclusie gekomen dat: i) niet kan worden gezegd dat voordelen zijn ontnomen of dat belanghebbende zijn verplichtingen in verband met de ontnemingsvordering is nagekomen, zodat er geen samenloop is tussen de belastingheffing ter zake van wederrechtelijk verkregen voordelen en de ontneming ervan; ii) belanghebbende niet in aanmerking komt voor de zelfstandigenaftrek of de startersaftrek; iii) de inspecteur het genoten inkomen niet naar redelijkheid heeft geschat en dat het vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning moet worden gehalveerd; iv) de inkomsten niet moeten worden toegerekend aan D bv en belanghebbende ter zake van de in aanmerking te nemen inkomsten geen voorziening mag vormen; v) gelet op de ernst van het vergrijp de boete passend en geboden is, maar dat deze dient te worden gematigd vanwege de toepassing van de omkering en verzwaring van de bewijslast en de overschrijding van de redelijke termijn; en vi) van dubbele bestraffing ter zake van hetzelfde feitencomplex geen sprake is.

NTFR 2017/327 - Staatssecretaris stuurt nota naar aanleiding van het verslag en conceptbesluit bij novelle over PEB naar de Tweede Kamer

Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2017
In de nota naar aanleiding van het verslag bij de novelle inzake de uitfasering van het pensioen in eigen beheer en overige pensioenmaatregelen reageert de staatssecretaris op diverse vragen van Kamerleden en van de beroepsorganisaties NOB en RB. Zo gaat hij in op de afbouw van de actiefpost voor toekomstige indexatielasten bij overlijden van de dga of wanneer de oudedagsverplichting wordt aangewend voor een lijfrente. Ook stelt hij een tegemoetkoming in het vooruitzicht voor de situatie waarin een PEB vóór 20 september 2016 is overgedragen aan een ander eigenbeheerlichaam (maar dit niet op tijd in een aangifte is verwerkt). Bij de nota is een conceptbesluit gevoegd met de voorwaarden voor de coulancetermijn van drie maanden na inwerkingtreding van de wetgeving. Uit de nota naar aanleiding van het verslag blijkt dat de staatssecretaris geen reden ziet voor verder uitstel.

NTFR 2017/330 - Niet bedingen van rente door aandeelhouder vormt een verkapte uitdeling

ECLI:NL:HR:2017:149, datum uitspraak 03-02-2017, publicatiedatum 03-02-2017
Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2017
Belanghebbende bezit 50,3% van de aandelen in C bv. Hij is tevens bestuurder/werknemer van deze vennootschap. De rekening-courantschuld die belanghebbende bij C bv had, is in 2007 omgezet in een lening. Daarbij zijn wel zekerheden gesteld, maar is geen rente overeengekomen. Naar aanleiding van een in 2011 gestart boekenonderzoek bij de vennootschap heeft de inspecteur de conclusie getrokken dat de niet-bedongen rente (4%) verkapte uitdelingen aan belanghebbende vormen. Daarom heeft hij navorderingsaanslagen aan belanghebbende opgelegd. Hiertegen is belanghebbende vergeefs in bezwaar en beroep gekomen. Ook in hoger beroep heeft belanghebbende geen succes. Met betrekking tot de door belanghebbende aangevoerde formeelrechtelijke klachten heeft Hof Arnhem-Leeuwarden (24 november 2015, nrs. 14/01253 t/m 14/01256, NTFR 2016/656) geoordeeld dat de inspecteur de hoorplicht niet heeft geschonden en dat de inspecteur beschikt over een nieuw feit, zodat hij gerechtigd is tot navordering over te gaan. Met betrekking tot de uitdelingskwestie heeft het hof vooropgesteld dat een rentepercentage wordt samengesteld uit een zuivere vergoeding voor het ter beschikking stellen van de hoofdsom, verhoogd met een risico-opslag. Het standpunt van belanghebbende dat door de gestelde zekerheden het niet in rekening brengen van rente is gerechtvaardigd, miskent reeds dat in het zakelijke verkeer voor het ter beschikking stellen zelf ook een vergoeding wordt gevraagd. Een zakelijk motief om daar in dit geval van af te zien ontbreekt. De niet in rekening gebrachte rente vormt naar het oordeel van het hof een uitdeling, omdat belanghebbende zich had moeten realiseren dat door het achterwege laten van rente een voordeel voor belanghebbende zou ontstaan dat hem is toegekomen in zijn hoedanigheid van aandeelhouder.

NTFR 2017/331 - Winst behaald met aan- en verkoop onroerende zaak is verkapte uitdeling

ECLI:NL:HR:2017:148, datum uitspraak 03-02-2017, publicatiedatum 03-02-2017
Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2017
Belanghebbende houdt (middellijk) alle aandelen in E bv. Deze vennootschap heeft op 13 december 2007 een onroerende zaak met horecaonderneming gekocht van G voor € 850.000. Belanghebbende heeft met de directeur van L bv op 11, 18 en 21 januari 2008 besprekingen gevoerd over de horecaonderneming. Op 30 januari 2008 is de op 13 december 2007 gesloten koopovereenkomst ontbonden en is er een nieuwe koopovereenkomst gesloten waarbij G de onroerende zaak aan belanghebbende heeft verkocht voor € 550.000. De horecaonderneming (goodwill/activa) heeft G eveneens op 30 januari 2008 voor € 300.000 verkocht aan de aan E bv gelieerde I bv. Op 20 februari 2008 heeft belanghebbende de onroerende zaak verkocht aan L bv voor € 1.060.000. L bv heeft de onroerende zaak verhuurd aan I bv. Belanghebbende heeft zich jegens L bv hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de nakoming van de huurtermijnen. Volgens de inspecteur vormt het verschil tussen de aan- en verkoopprijs van de onroerende zaak verminderd met de overdrachtsbelasting (€ 1.060.000 –€ 550.000 –€ 35.000 is € 475.000) een verkapte uitdeling van E bv aan belanghebbende. Hof Arnhem-Leeuwarden (14 juni 2016, nr. 15/00613, NTFR 2016/2199) heeft de visie gevolgd dat sprake is van een verkapte uitdeling. Het hof heeft namelijk aannemelijk geacht dat op 30 januari 2008 de werkelijke waarde van de onroerende zaak aanmerkelijk hoger was dan de koopsom van € 550.000, zodat zich in zoverre in feite een vermogensverschuiving heeft voorgedaan van E bv naar belanghebbende. De waarde op 30 januari 2008 werd immers bepaald door de prijs die L bv, als meest biedende gegadigde, bereid was te betalen voor de onroerende zaak. Hiermee was belanghebbende reeds op 30 januari 2008 bekend. De betrokken partijen – belanghebbende en E bv – zijn zich volgens het hof van de vermogensverschuiving bewust geweest. Het hof acht echter geen winstuitdeling van € 475.000 aanwezig maar een van € 400.000. De prijs van € 1.060.000 is namelijk (in positieve zin) met een bedrag van € 75.000 beïnvloed door de hoofdelijkaansprakelijkstelling door belanghebbende, zodat de waarde van de onroerende zaak per 30 januari 2008 op € 985.000 moet worden gesteld en de winstuitdeling aldus € 400.000 bedraagt. De aanspraak die belanghebbende maakt op toekenning van een dwangsom kent het hof toe (€ 1.260) omdat de inspecteur, ondanks een ingebrekestelling daartoe, niet tijdig op het bezwaar heeft beslist.

NTFR 2017/332 - Verkrijging 50%-belang in onroerendezaaklichaam via stappenplan volledig getroffen door fraus legis

ECLI:NL:HR:2017:126, datum uitspraak 03-02-2017, publicatiedatum 03-02-2017
Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2017 met annotatie van dr. A. Rozendal
Belanghebbende hield t/m 30 mei 2005 50% van de aandelen B. De overige 50% werd gehouden door C. B was een zogenoemd onroerendezaaklichaam. Tot 26 mei 2005 hield B een 100%-belang in D, E en F, waarmee zij een fiscale eenheid voor de VPB vormde. Het belang in D is op 26 mei 2005 verkocht aan vier kopers. Op 27 mei 2005 heeft belanghebbende G opgericht. Op 30 mei 2005 heeft B haar gehele vermogen (gefacilieerd) als kapitaalstorting ingebracht in G tegen uitgifte van aandelen. G heeft vervolgens (gefacilieerd) haar aandelen in E en F geleverd aan belanghebbende. Op 31 mei 2005 heeft C haar aandelen in B aan belanghebbende geleverd. Ter zake hiervan is door de inspecteur te Rotterdam de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd naar een heffingsgrondslag van € 79.154.297 (waarde van de in E aanwezige onroerende zaken van € 23.553.000 en de in F aanwezige onroerende zaken van € 55.601.297). De naheffingsaanslag is vastgesteld op € 79.154.275 x 50% x 6%, ofwel € 2.374.628. De inspecteur te Amsterdam heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Hof Den Bosch (17 september 2015, nr. 13/00760, NTFR 2015/2768) heeft geoordeeld dat de uitspraak op bezwaar bevoegdelijk is gedaan, dat bij de verkrijging door belanghebbende van het 50%-belang in B via een stappenplan sprake is van fraus legis, zodat overdrachtsbelasting kan worden nageheven, maar dat de heffing niet kan zien op de onroerende zaken van E omdat die vennootschap geen onroerendezaaklichaam was.

NTFR 2017/333 - Perceel grasland is geen aanhorigheid van doorverkochte woonboerderij

ECLI:NL:HR:2017:154, datum uitspraak 03-02-2017, publicatiedatum 03-02-2017
Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2017
Belanghebbende exploiteert een campingbedrijf. Zij koopt begin 2012 een naastgelegen woonboerderij met een daarachter gelegen perceel grasland. De onroerende zaken worden op 10 juli 2012 geleverd. In juni 2012 verkoopt belanghebbende de woonboerderij met een deel van het perceel grasland door. Zij levert dit op 10 juli 2012 aan de koper. In geschil is of het lage tarief voor de overdrachtsbelasting ter zake van het grasperceel van toepassing is. Belanghebbende stelt dat het grasland een aanhorigheid is van de woonboerderij en dat daarom het lage tarief van 2% toepassing is. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank overweegt hierbij dat het perceel grasland niet dienstbaar is aan de woonfunctie van de woning, en daarbij ook niet in gebruik is. Ook het hobbymatig houden van enige paarden, door de verkopers, op het grasland, acht de rechtbank niet van belang. Ten slotte overweegt de rechtbank nog dat cultuurgrond in zijn algemeenheid niet een aanhorigheid vormt. Hof Arnhem-Leeuwarden (26 april 2016, nr. 15/00772, NTFR 2016/1525) heeft overwogen dat voor een tot de woning behorende aanhorigheid geldt dat aan de voorwaarden in de memorie van toelichting op de invoering van het tarief van 2% moet zijn voldaan. In dat licht heeft het hof overwogen dat de woonboerderij en het perceel grasland aan elkaar grenzen, maar dat zij niet zijn gelegen op hetzelfde kadastrale perceel. Het perceel grasland behoort, uitgaande van de verkeersopvattingen, niet bij de woonboerderij. Anders dan bij een erf, tuin of bij een tot de woning behorende opstal zoals een tuinhuisje of een garage, kan bij een perceel grasland dat wordt benut voor het houden en weiden van paarden, zoals door de verkoper werd gedaan, in het algemeen niet worden geoordeeld dat sprake is van een aanhorigheid. Niet kan worden gezegd dat het grasland in gebruik is bij en dienstbaar is aan de functie van de woonboerderij als woning. Verder heeft het hof overwogen dat beide percelen niet tegelijkertijd aan de koper zijn geleverd door dezelfde verkoper. Belanghebbende heeft ten aanzien hiervan verklaard dat het steeds de intentie was slechts (een deel van) het perceel grasland in eigendom te verkrijgen teneinde het binnen het campingbedrijf aan te wenden. Hiermee is ook naar doel en strekking niet voldaan aan het vereiste dat de percelen tegelijkertijd aan de koper zijn geleverd door dezelfde verkoper. Hieraan doet niet af dat de heffing van de overdrachtsbelasting zich richt op het in (juridische) eigendom overdragen van de onroerende zaken. Het hof is van oordeel dat de rechtbank een juist oordeel heeft gegeven over het toepassingsbereik van het tarief van 2%.

NTFR 2017/338 - Voorwaardelijk recht op teruggaaf afvalstoffenbelasting vormt geen 'eigendom' ex art. 1 Eerste Protocol EVRM

ECLI:NL:PHR:2016:1427, datum uitspraak 29-12-2016, publicatiedatum 27-01-2017
Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2017 met annotatie van mr. B.S. Kats
Belanghebbende heeft in het verleden (brandbaar) afval gestort. In verband met die storting is zij afvalstoffenbelasting verschuldigd geworden. Ingeval het afval de stortplaats weer heeft verlaten (bijvoorbeeld om alsnog te worden verbrand), ontstond een recht op restitutie van de betaalde belasting (hierna: in-/uitmethode). Per 1 januari 2012 is de afvalstoffenbelasting afgeschaft en daarmee in dit geval ook de mogelijkheid een restitutie te ontvangen van de belasting die eerder is betaald voor afval dat na 1 januari 2012 wordt afgevoerd.

NTFR 2017/339 - Kamer heeft Wijzigingswet wet maatregelen woningmarkt 2014 II aangenomen

Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2017
De Eerste Kamer heeft op 31 januari 2017 als hamerstuk de Wijziging van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II naar aanleiding van de evaluatie van de verhuurderheffing aangenomen. De wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. De wijzigingen hebben betrekking op de heffingsvermindering, de heffingsvrije voeten en de vrijstelling van de verhuurderheffing. Het gaat om de volgende wijzigingen:

NTFR 2017/344 - Geen grove schuld bij bijstand door deskundige adviseur

ECLI:NL:HR:2017:127, datum uitspraak 03-02-2017, publicatiedatum 03-02-2017
Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2017 met annotatie van mr. drs. R. Steenman
Belanghebbende drijft een re-integratiebedrijf. Een gemeente heeft werklozen bij belanghebbende geplaatst. Voor deze werklozen heeft belanghebbende in de aangiften loonheffing afdrachtvermindering toegepast. De aangiften zijn gedaan door een belastingadvieskantoor. De inspecteur heeft naheffingsaanslagen en vergrijpboeten opgelegd omdat belanghebbende ten onrechte de afdrachtvermindering heeft toegepast. Volgens Hof Den Haag (30 maart 2016, nrs. 15/00797 t/m 15/00801, NTFR 2016/1211) zijn de naheffingsaanslagen terecht opgelegd, nu belanghebbende niet beschikt over een ‘verklaring crebo-erkende opleiding’ alsmede een ‘verklaring UWV-bedrijf’. De Hoge Raad onderschrijft dat oordeel. Ten aanzien van de vergrijpboeten wordt het hofoordeel wel vernietigd. Belanghebbende heeft zich laten bijstaan door een adviseur. Als hij die voor voldoende deskundig mocht houden, kan niet de eis worden gesteld dat belanghebbende ter voorkoming van fouten bij het doen van de aangiften loonheffing, zich in de inhoudelijke aspecten van de belastingregelingen moet verdiepen. Ook niet als het gaat om ‘betrekkelijk eenvoudige formele voorwaarden’, zoals het hebben van bepaalde verklaringen.

NTFR 2017/355 - Commentaar NOB op Evaluatie Wet rechtsbescherming controlehandelingen fiscus

Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2017 geschreven door mr. M.H.W.N. Lammers
Het NOB heeft, in het kader van de evaluatie van de Wet rechtsbescherming controlehandelingen fiscus, de zogenaamde Wet Dezentjé, een commentaar uitgebracht op de werking van deze wet. Destijds is in deze wet een aantal maatregelen getroffen om de burger een rechtsbescherming te bieden tegen ongebreidelde controles door de Belastingdienst. Een van deze maatregelen was het invoeren van art. 52a AWR, de informatiebeschikking. Dit artikel blijkt in de praktijk niet goed genoeg te werken. Het is vaak onduidelijk of de belastingplichtige de geconstateerde tekortkomingen nog kan herstellen. De sanctie op het niet nakomen van de informatieverplichting, omkering en verzwaring van de bewijslast, werkt meteen door naar de gehele aanslag (conform art 25, lid 3, onderdeel b, AWR). Dit is naar de mening van het NOB is strijd met het proportionaliteitsbeginsel. De NOB meent dat in het geval van administratieve gebreken een systeem van waarschuwing of ingebrekestelling, waarbij de belastingplichtige de mogelijkheid wordt geboden om zijn fouten te herstellen en/of voor de toekomst deze fouten te voorkomen, voor minder onzekerheid en/of onduidelijkheid zou zorgen.

NTFR 2017/360 - Overeenkomst tussen Nederland en het Verenigd Koninkrijk over de fiscale behandeling van pensioenregelingen in het Verenigd Koninkrijk uitgevoerd door verzekeraars

Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2017 geschreven door dr. mr. M van Dun
De onderhavige ‘Competent Authority Agreement’ is een uitvloeisel van art. 25 Verdrag Nederland-Verenigd Koninkrijk. Dit artikel regelt het onderling overleg tussen beide landen. In dit geval gaat het om de uitleg van art. 10 van het belastingverdrag, handelend over met name de bronheffing op dividenden. Dividenden aan ‘pensioenregelingen’ zijn volgens dit artikel vrijgesteld. In de ‘Compentent Authority Agreement’ wordt nu verduidelijkt dat verzekeringsmaatschappijen waar pensioenkapitaal voor pensioenregelingen wordt opgebouwd de vrijstelling kunnen claimen, ook al zijn zij zelf geen pensioenfonds of pensioenregeling. Hier was onduidelijkheid over ontstaan. Het dividend moet uiteraard wel betrekking hebben op de aan de pensioenregeling(en) gerelateerde bezittingen van de betreffende verzekeraar. Er geldt ook een inlichtingenplicht waarbij diverse stukken moeten worden overgelegd. De regeling komt er op neer dat Nederland in kwalificerende gevallen geen bronheffing inhoudt.

NTFR 2017/361 - Parlementaire ontwikkelingen rondom pakket EU-voorstellen inzake vennootschapsbelasting

Aflevering 6, gepubliceerd op 09-02-2017 geschreven door prof. mr. dr. M.F. de Wilde
De Eerste Kamer, de Tweede Kamer en het kabinet hebben zich kritisch getoond over het ‘Corporate Tax Reform Package’ van de Europese Commissie van 25 oktober 2016. De bezwaren betreffen met name de subsidiariteit en proportionaliteit van de commissievoorstellen voor een CCTB en een CCCTB en het commissievoorstel voor een richtlijn inzake hybride mismatches met derdelanden (ATAD II). Bij het voorstel voor een geschilbeslechtingsrichtlijn bestaan geen subsidiariteitsbezwaren. In het kader van de zogenoemde ‘gele-kaartprocedure’ heeft de Eerste Kamer op 20 december 2016 negatieve subsidiariteitsoordelen gegeven over zowel de voorstellen voor een CCTB en een CCCTB als het richtlijnvoorstel voor de aanpak van hybride mismatches in derdelandsituaties. Op 20 en 27 januari 2017 zijn vanuit de vaste commissie voor Financiën van de Eerste Kamer aanvullende vragenbrieven over de commissievoorstellen aan de minister van Financiën gestuurd. Ook de Tweede Kamer heeft negatief geoordeeld over de subsidiariteit van de maatregelen. Op 20 december 2016 maakte de Tweede Kamer zijn negatieve subsidiariteitsoordelen kenbaar inzake de CCTB en de CCCTB. Over het CCCTB-voorstel nam de Tweede Kamer op 1 december 2016 al een motie van gelijke strekking aan. De voorzitters van de Europese Commissie, het Europees Parlement, de Raad en de Nederlandse regering zijn per brief in kennis gesteld over de subsidiariteitsbezwaren van de Eerste Kamer (21 december 2016) en de Tweede Kamer (23 december 2016). Op 22 december 2016 heeft de Tweede Kamer zich met een geringe meerderheid negatief uitgesproken over de subsidiariteit van het richtlijnvoorstel over hybride mismatches met derdelanden. Binnen Raadsverband heeft de minister van Financiën zich sterk gemaakt voor uitstel van de implementatiedatum van deze richtlijn voor Nederland.