Genietingsmoment bonusplan
Genietingsmoment bonusplan
Gegevens
- Kenmerk
- KG:204:2025:15
- Publicatiedatum
- 6 augustus 2025
- Bron
- Kennisgroepen Standpunten
- Status
- Geldig
Aanleiding
Een werkgever heeft een regeling waarbij werknemers af kunnen zien van bepaalde bronnen (in casu de uitruil van regulier salaris) in ruil voor bepaalde doelen (hierna: de uitruilregeling). Een van de doelen is deelname aan het bonusplan. De keuze om deel te nemen aan het bonusplan kan één keer per kalenderjaar uiterlijk aan het begin van de maand januari worden gemaakt. Op dit keuzemoment zijn de bronnen die de werknemer uitruilt nog niet genoten in de zin van artikel 13a, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB 1964). Kiest de werknemer niet voor de uitruilregeling dan geniet hij de bronnen gedurende het kalenderjaar.
Kenmerken van het bonusplan:
Het plan voorziet in een beloning die afhankelijk is van:
het maandloon;
de bonusopportunity (een percentage dat afhankelijk is van de functieschaal);
de mate van realisatie van collectieve en individuele targets in een kalenderjaar uitgedrukt in een bonuspercentage.
De bonus wordt na afloop van het kalenderjaar vastgesteld door het loon te vermenigvuldigen met de bonusopportunity en met de uitkomst van het bonuspercentage. De uitkering wordt uitbetaald in april van het jaar volgend op het kalenderjaar waarin de targets zijn gerealiseerd.
De minimale inleg (het loon waarvan wordt afgezien) bedraagt 5%.
Als de werknemer gedurende het kalenderjaar uit dienst gaat, dan wordt het brutoloon waarvan is afgezien om deel te nemen aan het bonusplan, alsnog als bedrag ineens (onder inhouding van loonheffing) uitbetaald. Overlijden van de werknemer wordt behandeld als uitdiensttreding.
Vraag
Voor welk bedrag geniet de werknemer loon bij deelname aan het bonusplan en op welk moment?
Antwoord
De werknemer geniet op grond van artikel 13a, tweede lid, Wet LB 1964 loon op het moment van uitruil van het loon voor deelname aan het bonusplan. De omvang van het loon is het totaalbedrag waarvan de werknemer afziet in ruil voor deelname aan het bonusplan.
De uitkering die de werknemer uiteindelijk ontvangt, vormt op dat moment ook loon. Een redelijke wetstoepassing brengt met zich mee dat bij de berekening van de verschuldigde loonheffingen over de uitkering het bedrag dat eerder is aangemerkt als loon hierop in mindering kan worden gebracht. Het bedrag aan belast loon kan echter niet negatief worden, omdat geen sprake is van negatief loon in de zin van artikel 10 Wet LB 1964.
Beschouwing
Om deze vraag te kunnen beantwoorden moet eerst worden beoordeeld hoe het bonusplan fiscaal moet worden geduid (A). Vervolgens dienen zowel het bijbehorende genietingsmoment (B) als de gevolgen voor de inhouding en afdracht van loonheffingen (C) te worden vastgesteld.
Ad A: Fiscale duiding bonusplan
De vraag is of het bonusplan moet worden aangemerkt als ‘loon in de vorm van een recht’ (loonrecht) of ‘recht op loon’ (loonvordering).
Van recht op loon is sprake als de werknemer het loon nog moet ‘verdienen’. Het kan pas worden gevorderd als aan de voorwaarden is voldaan, die zijn verbonden aan de dienstbetrekking. Voorbeelden hiervan zijn het maandelijkse salaris en de dertiende maand (beloningen die nog niet zijn verdiend, omdat daarvoor eerst nog arbeid moet worden verricht). Een recht op loon wordt niet zelfstandig in de heffing betrokken.
Van loon in de vorm van een recht in de zin van artikel 10, eerste lid, Wet LB 1964 is sprake als het recht inhoudelijk volledig is bepaald en onvoorwaardelijk is (aanstonds of na een bepaalde vaste termijn). Het recht vormt op zichzelf een beloning voor de werknemer en dus loon in natura. Er hoeft geen sprake te zijn van een zelfstandig vermogensrecht.
Een bijzondere vorm van loon in de vorm van een recht is een aanspraak in de zin van artikel 10, tweede lid, Wet LB 1964. Dat is een recht om na verloop van tijd of onder een voorwaarde één of meer uitkeringen of verstrekkingen te ontvangen. Zie voor een uitgebreide toelichting op het begrip aanspraak KG:204:2022:8.
Volgens de kennisgroep is het onderhavige bonusplan vergelijkbaar met een voorwaardelijk recht op een tantième. Dergelijke rechten vormen geen loon in de vorm van recht. Het zijn gewone loonvorderingen en vormen (nog) geen loon in de zin van artikel 10 van de Wet LB 1964. Het betreffen voorwaardelijke rechten op een niet gekwantificeerde uitkering en dragen het karakter van een beloning voor het verrichten van werkzaamheden tot het tijdstip van uitkeren. Vergelijk o.a. HR 2 december 1964, ECLI:NL:HR:1964:AX7200, HR 3 maart 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA2694 en HR 11 november 2005, ECLI:NL:HR:2005:AO7687. Bovendien is de hoogte afhankelijk van onzekere factoren. De toekomstige verplichtingen zijn daardoor onvoldoende bepaalbaar waardoor de rechten zich ook niet lenen voor fondsvorming of stortingen bij derden (een voorwaarde om aangemerkt te kunnen worden als aanspraak). Vergelijk o.a. HR 12 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:BH8169 en HR 19 maart 1997, ECLI:NL:1997:AA2131.