Home

Wet op de vennootschapsbelasting 1969

Geldig van 28 december 2000 tot 1 januari 2001
Geldig van 28 december 2000 tot 1 januari 2001

Wet op de vennootschapsbelasting 1969

Opschrift

[Tekst geldig vanaf 28-12-2000 tot 01-01-2001]

Aanhef

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het Besluit op de Vennootschapsbelasting 1942 door een meer overzichtelijke en op verschillende punten herziene wettelijke regeling te vervangen en in samenhang daarmede het Besluit op de Commissarissenbelasting 1941 te doen vervallen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Belastingplicht

Artikel 1

Onder de naam 'vennootschapsbelasting' wordt een directe belasting geheven van de lichamen vermeld in de artikelen 2 en 3.

Artikel 2

1.

Als binnenlandse belastingplichtigen zijn aan de belasting onderworpen de in Nederland gevestigde:

  1. naamloze vennootschappen, besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, open commanditaire vennootschappen en andere vennootschappen welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld;

  2. coöperaties en verenigingen op coöperatieve grondslag;

  3. onderlinge waarborgmaatschappijen en verenigingen welke op onderlinge grondslag als verzekeraar of kredietinstelling optreden;

  4. hiervoor niet genoemde verenigingen en andere dan publiekrechtelijke rechtspersonen, indien en voor zover zij een onderneming drijven;

  5. fondsen voor gemene rekening;

  6. in het derde lid vermelde ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen.

2.

Onder een fonds voor gemene rekening wordt verstaan een fonds ter verkrijging van voordelen voor de deelgerechtigden door het voor gemene rekening beleggen of anderszins aanwenden van gelden, mits van de deelgerechtigdheid in het fonds blijkt uit verhandelbare bewijzen van deelgerechtigdheid. Een fonds voor gemene rekening wordt als onderneming aangemerkt. De bewijzen van deelgerechtigdheid worden als verhandelbaar aangemerkt indien voor vervreemding niet de toestemming van alle deelgerechtigden is vereist, met dien verstande dat ingeval vervreemding uitsluitend kan plaatsvinden aan het fonds voor gemene rekening of aan bloed- en aanverwanten in de rechte linie de bewijzen niet als verhandelbaar worden aangemerkt.

3.

Als ondernemingen als bedoeld zijn in het eerste lid, letter f, worden aangemerkt:

  1. 1°.

    landbouwbedrijven;

  2. 2°.

    nijverheidsbedrijven met uitzondering van die welke uitsluitend of nagenoeg uitsluitend water leveren;

  3. 3°.

    mijnbouwbedrijven;

  4. 4°.

    handelsbedrijven welke niet uitsluitend of nagenoeg uitsluitend de handel in onroerende zaken of daarop betrekking hebbende rechten tot voorwerp hebben;

  5. 5°.

    vervoersbedrijven met uitzondering van bedrijven welke uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het vervoer van personen binnen de grenzen van een gemeente tot voorwerp hebben;

  6. 6°.

    bouwkassen.

Onder nijverheidsbedrijven worden mede begrepen bedrijven die gas, elektriciteit of warmte produceren, transporteren of leveren alsmede bedrijven die netten of leidingen aanleggen of beheren ten behoeve van het transport van gas, elektriciteit of warmte.

4.

Heeft de oprichting van een lichaam plaatsgevonden naar Nederlands recht, dan wordt voor de toepassing van deze wet, met uitzondering van de artikelen 14a, 14b en 29a, het lichaam steeds geacht in Nederland te zijn gevestigd.

5.

De lichamen, vermeld in het eerste lid, letters a, b en c, worden geacht hun onderneming te drijven met behulp van hun gehele vermogen.

6.

Voor de toepassing van deze wet wordt het bestaan van een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid steeds aangenomen, zodra en zolang een onderneming als behorende aan een naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid in het handelsregister staat ingeschreven.

7.

Lichamen waarvan uitsluitend Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersonen onmiddellijk of middellijk aandeelhouders, deelnemers of leden zijn, alsmede lichamen waarvan de bestuurders uitsluitend door Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersonen onmiddellijk of middellijk worden benoemd en ontslagen en welker vermogen bij liquidatie uitsluitend ter beschikking van Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersonen komt, zijn slechts aan de belasting onderworpen, voorzover zij een bedrijf uitoefenen als bedoeld is in het derde lid. Het bepaalde in de vorige volzin is niet van toepassing ten aanzien van:

  1. de Postbank NV;

  2. het Nederlands Meetinstituut NV;

  3. Koninklijke PTT Nederland N.V.;

  4. de N.V. Nederlands Inkoopcentrum (NIC);

  5. de N.V. RCC v/h Rijks Computercentrum;

  6. de Stichting Exploitatie Nederlandse Staatsloterij;

  7. De Nederlandse Munt N.V.;

  8. de N.V. RBB;

  9. lichamen waarin een rechtspersoon, aan wie een distributiebedrijf toebehoort in de zin van de Wet energiedistributie, een belang heeft, alsmede lichamen die met een zodanige rechtspersoon in een groep zijn verbonden in de zin van artikel 24b van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, welke lichamen activiteiten verrichten die eerstgenoemde rechtspersoon ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Wet energiedistributie niet zelf mag verrichten, tenzij die lichamen uitsluitend of nagenoeg uitsluitend water leveren;

  10. lichamen die een bedrijf uitoefenen als bedoeld in het derde lid, tweede volzin, met uitzondering van lichamen die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend water leveren;

  11. het Nederlands Omroepproduktie Bedrijf N.V.;

alsmede de lichamen waarin deze rechtspersonen een belang hebben en de lichamen waarvan deze rechtspersonen een bestuurder kunnen benoemen of ontslaan, met uitzondering van lichamen die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend water leveren.

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 6

Hoofdstuk II. Voorwerp van de belasting bij binnenlandse belastingplichtigen

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 8a

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 10a

Artikel 11

Artikel 12 [Vervallen per 16-03-1985]

Artikel 13

Artikel 13a

Artikel 13b

Artikel 13c

Artikel 13ca

Artikel 13d

Artikel 13e

Artikel 13f

Artikel 13g

Artikel 13h

Artikel 14

Artikel 14a

Artikel 14b

Artikel 15

Artikel 15a

Artikel 15b

Artikel 16

Hoofdstuk III. Voorwerp van de belasting bij buitenlandse belastingplichtigen

Artikel 17

Artikel 18

Artikel 19

Hoofdstuk IV. Verrekening van verliezen

Artikel 20

Artikel 20a

Artikel 21

Artikel 21a

Hoofdstuk V. Tarief

Artikel 22

Artikel 23

Artikel 23a

Artikel 23b

Hoofdstuk VA [Vervallen per 01-01-1990]

Artikel 23c [Vervallen per 01-01-1990]

Artikel 23d [Vervallen per 01-01-1990]

Artikel 23e [Vervallen per 16-03-1985]

Artikel 23f [Vervallen per 01-01-1990]

Hoofdstuk VI. Wijze van heffing

Artikel 24

Artikel 25

Artikel 25a

Artikel 26 [Vervallen per 01-06-1990]

Artikel 27 [Vervallen per 01-06-1990]

Hoofdstuk VII. Aanvullende regelingen

Artikel 28

Artikel 28a

Artikel 28b

Artikel 29

Artikel 29a

Hoofdstuk VIII. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 30

Artikel 31

Artikel 31a

Artikel 31b

Artikel 31c

Artikel 32

Artikel 33 [Vervallen per 30-12-1994]

Artikel 33a

Artikel 33b

Artikel 34 [Vervallen per 01-01-1997]

Artikel 35 [Vervallen per 01-01-1997]

Artikel 36 [Vervallen per 01-01-1997]

Artikel 37

Artikel 38 [Vervallen per 01-01-1997]

Artikel 39