Vennootschapsbelasting, dividendbelasting; fiscale beleggingsinstelling
Vennootschapsbelasting, dividendbelasting; fiscale beleggingsinstelling
Besluit BLKB2014/15M
- Voorafgaande besluiten
- CPP2009/813M
- Opvolgende besluiten
- 2022-219522, 2024-11642
- Versies van huidig besluit
Opschrift
De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.
Dit besluit bevat het beleid dat ziet op de beleggingsinstelling, bedoeld in artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Meest recent is dit besluit als volgt gewijzigd1. Toegelicht is dat bij projectontwikkeling in het algemeen een kostengerelateerde beloning onzakelijk is (onderdeel 3.7). Melding is gemaakt van de mogelijkheid van fiscale begeleiding bij reorganisatie van subfondsen (onderdeel 6.2.1). Goedgekeurd is dat de Wet spoedreparatie fiscale eenheid buiten aanmerking blijft bij de berekening van de uitdelingsverplichting (onderdeel 6.3).
1. Inleiding
De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 bevat twee bijzondere regelingen voor beleggingsinstellingen. Deze zijn opgenomen in respectievelijk artikel 6a en artikel 28. Beide regelingen kennen verschillende vereisten en gevolgen. Artikel 6a geeft een volledige (subjectieve) vrijstelling en stelt vooral eisen op het gebied van de beleggingen. Artikel 28 biedt de mogelijkheid van een tarief van nul percent en stelt vooral eisen op het gebied van aandeelhouders en dividendpolitiek. Dit besluit bevat het beleid ten aanzien van de beleggingsinstelling die gebruik maakt van artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Alle in dit besluit opgenomen goedkeuringen zijn gebaseerd op de ministeriële afwijkingsbevoegdheid van artikel 28, vijfde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
1.1. Gebruikte begrippen en afkortingen
artikel 28: artikel 28 van de Wet Vpb
Wet DB: Wet op de dividendbelasting 1965
beleggingsinstelling: beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 28, tweede lid, van de Wet Vpb
beleggingsinstelling met beursnotering of Wft-vergunning (dan wel vrijstelling daarvan): beleggingsinstelling waarvan de uitstaande aandelen of bewijzen van deelgerechtigdheid zijn toegelaten tot de handel op een markt in financiële instrumenten als bedoeld in artikel 1:1 van de Wft, of het lichaam dan wel zijn beheerder beschikt over een vergunning op grond van de artikelen 2:65 of 2:69b van die wet of daarvan is vrijgesteld op grond van de artikelen 2:66, derde lid, of 2:69c, derde lid, van die wet
2. Oprichtingsfase en financieringslimiet ( artikel 28, tweede lid, onderdeel a )
Beleggingsinstellingen mogen slechts beperkt gebruik maken van vreemd vermogen (artikel 28, tweede lid, onderdeel a). Startende beleggingsinstellingen kunnen onder omstandigheden niet direct aan deze financieringseisen voldoen. Soms is eerst een investering nodig om beleggers aan te trekken. In afwachting van deze beleggers is dan tijdelijk financiering met vreemd vermogen noodzakelijk. Met het oog op dit soort situaties keur ik het volgende goed.
Goedkeuring
Ik keur goed dat de inspecteur de zogenoemde financieringseis van artikel 28, tweede lid, onderdeel a, buiten aanmerking laat,
zolang de opstartfase van de beleggingsinstelling voldoening aan de limiet onmogelijk, dan wel zeer bezwaarlijk maakt;
maar uiterlijk tot 24 maanden na de datum van oprichting.