Home

Vennootschapsbelasting, dividendbelasting, fiscale beleggingsinstelling, toepassing artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969

Geldig vanaf 27 oktober 2022
Geldig vanaf 27 oktober 2022

Vennootschapsbelasting, dividendbelasting, fiscale beleggingsinstelling, toepassing artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969

Besluit 2022-219522

Voorafgaande besluiten
BLKB2014/15M
Versies van huidig besluit

Opschrift

[Tekst geldig vanaf 27-10-2022]

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.
Dit besluit bevat mijn beleid voor de beleggingsinstelling bedoeld in artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Gewijzigd ten opzichte van het ingetrokken besluit van 18 februari 2014, BLKB2014/15M is het volgende.
  1. De goedkeuringen met betrekking tot de financieringslimiet en de aandeelhoudersvereisten tijdens de oprichtingsfase (onderdeel 2.1. en 3.2) zijn geüniformeerd wat betreft de daarbij gestelde voorwaarden.

  2. Er is een goedkeuring opgenomen voor tijdelijke leenfinanciering in afwachting van het aantrekken van aanvullend eigen vermogen (onderdeel 2.2).

  3. De bestaande goedkeuring voor tijdelijke schending van de aandeelhoudersvereisten door een zogenoemde ‘evidente’ misslag van een bemiddelende bank is vervangen door een algemener geldende goedkeuring (onderdeel 3.5).

  4. De inspecteur is toestemming verleend bij samenvoeging van subfondsen onder voorwaarden fiscale geruisloosheid goed te keuren (onderdeel 6.2.1.).

Ten slotte zijn ook enkele beperkte redactionele wijzigingen toegepast.

1. Inleiding

De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 bevat twee bijzondere regelingen voor beleggingsinstellingen. Deze zijn opgenomen in respectievelijk artikel 6a en artikel 28. Beide regelingen kennen verschillende vereisten en gevolgen. Artikel 6a geeft een volledige (subjectieve) vrijstelling en stelt vooral eisen op het gebied van de beleggingen. Artikel 28 biedt de mogelijkheid van een tarief van nul percent en stelt vooral eisen op het gebied van aandeelhouders en dividendpolitiek. Dit besluit bevat het beleid ten aanzien van de beleggingsinstelling die gebruik maakt van artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Wat in het besluit wordt vermeld met betrekking tot naamloze en besloten vennootschapen en de aandelen in deze vennootschappen geldt op gelijke wijze voor fondsen voor gemene rekening en bewijzen van deelgerechtigdheid in deze fondsen, tenzij uitdrukkelijk anders vermeld. Alle in dit besluit opgenomen goedkeuringen zijn gebaseerd op de ministeriële afwijkingsbevoegdheid van artikel 28, vijfde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

1.1. Gebruikte begrippen en afkortingen

2. Financieringslimiet ( artikel 28, tweede lid, onderdeel a )

2.1. Financieringslimiet en oprichtingsfase

2.2. Financieringslimiet en tijdelijke leenfinanciering in afwachting van aanvullend eigen vermogen

3. Aandeelhoudersvereisten ( Artikel 28, tweede lid, onderdelen c en volgende )

3.1. Aandeelhoudersvereisten en stapelstructuren

3.2. Aandeelhoudersvereisten en opstartfase

3.3. Ontheffing van de bestuurdersvereisten als voldaan wordt aan de verzwaarde aandeelhoudersvereisten

3.4. Aandeelhoudersvereisten en het onderworpenheids criterium

3.5. Aandeelhoudersvereisten en door aandeelhouderswisseling korte tijd niet voldoen

3.6. Onderworpen aandeelhouder met beperkt economisch belang

4. Aanvang status

5. Winstbepaling beleggingsinstelling

5.1.1. Dividend ontvangen uit een belang in een beleggingsinstelling

5.1.2. Ontvangen dividend dat al eerder tot uitdeling heeft geleid

5.1.3. Ontwikkelingsdochter; (on)aanvaardbaarheid cost-plus

5.2. Herbeleggingsreserve ( artikel 4 BBI )

5.2.1. Effecten: inschrijvingen in schuldregisters

5.2.2. Interim-dividend ten laste van de herbeleggingsreserve

5.2.3. Positief saldo van koers- en vervreemdingsresultaten en uitdelingstekort

5.3. Plafond van de afrondingsreserve

6. Uitdelingsverplichting ( artikel 28, tweede lid, onderdeel b )

6.1. Ontheffing van de uitdelingsverplichting

6.1.1. Te late bekendheid met op grond van artikel 3 BBI in aanmerking te nemen bedragen

6.1.2. Te lage uitdeling in verband met afwezigheid vrije reserves

6.1.3. Goedkeuring voor situaties vermeld in 6.1.1. en 6.1.2.

6.1.4. Uitkering wel mogelijk, maar (commerciële) winst ontbreekt

6.2. Ontheffing van de eis van gelijke winstverdeling

6.2.1. Reorganisatie subfondsen (aandelenklassen)

6.3. Spoedreparatie fiscale eenheid en berekening voor uitdeling beschikbare winst fiscale eenheid

7. Dividendbelasting; herbeleggingsreserve

7.1. Gevolgen keuze om per 1 januari 2001 geen herbeleggingsreserve te vormen

7.2. Vrij van dividendbelasting uitkeren van de herbeleggingsreserve

7.3. Interim-dividend en herbeleggingsreserve

7.a. Dividendbelasting; Afdrachtvermindering en subfondsen (of aandelenklassen) 6

8. Statusverlies van de beleggingsinstelling

9. Ingetrokken regelingen

10. Inwerkingtreding

Bijlage 1